ECLI:NL:RBDHA:2025:19215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.9576 en NL25.9577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenote en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn beroep daartegen was ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 18 september 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de afwijzing van de aanvraag onterecht maken. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij legaal arbeid verricht in Nederland, en de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank stelt vast dat eiser sterke banden met Turkije heeft en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor hem om daar zijn gezinsleven voort te zetten. Eiser heeft ook aangevoerd dat het mvv-vereiste in strijd is met het Turks associatierecht, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.9576 en NL25.9577
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 december 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 februari 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Sivridag als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 10 oktober 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote, [naam] (referente). Eiser en referente zijn getrouwd op [datum] 2024.
2.1.
Eiser heeft in november 2021 een asielaanvraag gedaan in Nederland. Die aanvraag is in januari 2023 afgewezen. Het beroep tegen de afwijzing is ongegrond verklaard. Op het hiertegen ingediende hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan. Op 25 november 2024 is eisers verzoek om een voorlopige voorziening in hoger beroep toegewezen, waarmee de voorzieningenrechter van de hoogste bestuursrechter heeft bepaalt dat eiser het hoger beroep mag afwachten in Nederland.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste. [1] Er is geen sprake van bijzondere, individuele omstandigheden op basis waarvan eiser moet worden vrijgesteld van het vereiste. In de asielprocedure is al geoordeeld dat de dienstplicht en de door eiser gestelde problemen niet maken dat hij niet kan terugkeren naar Turkije. Ook de stelling dat eiser werkt in Nederland, maakt niet dat hij vrijgesteld moet worden van het mvv-vereiste, omdat niet is aangetoond dat eiser legaal arbeid verricht in Nederland. Verder levert de afwijzing van de aanvraag geen schending op van artikel 8 van het EVRM [2] en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. [3] De belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM valt uit in het nadeel van eiser, nu het gezinsleven is opgebouwd terwijl eiser geen zekerheid had over zijn verblijfsrecht, hij sterke banden met Turkije heeft, hij geen bijzondere binding met Nederland heeft en er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven en het privéleven in Turkije uit te oefenen. De echtgenote van eiser heeft (naast de Nederlandse) ook de Turkse nationaliteit en banden met Turkije en niet is gebleken dat zij eiser niet naar Turkije kan volgen om daar het gezinsleven voort te zetten.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat het mvv-vereiste ten onrechte wordt tegengeworpen omdat hij een Turkse onderdaan is en zijn partner ook. Door vast te houden aan het mvv-vereiste handelt verweerder in strijd met de arresten Yön [4] en Demir [5] van het Europese Hof van Justitie. Daarnaast had eiser vrijgesteld moeten worden van het mvv-vereiste omdat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. Eiser heeft een lopende asielprocedure waardoor hij niet terug kan keren naar Turkije, hij heeft een bestaan opgebouwd in Nederland en gezinsleven met zijn echtgenote in Nederland in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ten slotte heeft verweerder eiser ten onrechte niet gehoord tijdens de bezwaarprocedure, terwijl hem wel tegen wordt geworpen dat hij niet alles heeft toegelicht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het mvv-vereiste en het Turks associatierecht
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste op zichzelf in strijd is met het Turks associatierecht. Eiser heeft geen verblijfsrecht als gezinslid van een Turkse werknemer op grond van artikel 7 van het Besluit 1/80. [6] Hoewel referente naast de Nederlandse ook de Turkse nationaliteit heeft en werknemer is in Nederland, heeft eiser niet de in artikel 7 van het Besluit 1/80 vereiste toestemming gekregen om zich bij haar te voegen. Verder is niet gebleken dat eiser is aan te merken als Turkse werknemer dan wel Turkse zelfstandige. Dit brengt met zich dat eiser niet valt binnen de reikwijdte van artikel 13 van het Besluit 1/80, danwel artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol [7] zodat eiser ook aan dit artikel geen rechten kan ontlenen.
5.1.
Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt verder dat het toepassen van het mvv-vereiste bij aanvragen van Turkse onderdanen niet in strijd is met het Turks associatierecht, [8] zolang dat niet verder gaat dan noodzakelijk en het mogelijk is om rekening te houden met bijzondere individuele omstandigheden. Verweerder stelt een Turkse onderdaan vrij van het mvv-vereiste als de uitzetting in strijd is met het Associatierecht. Op grond van paragraaf B1/4.1 van de Vc wordt deze hardheidsclausule in ieder geval toegepast als aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.
Bijzondere, individuele omstandigheden
6. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 29 maart 2019 uiteengezet hoe de toets aan bijzondere, individuele omstandigheden moet worden toegepast. [9] Verweerder dient bij die toets eerst uit te gaan van de veronderstelling dat aan alle materiële voorwaarden voor de vergunning wordt voldaan. Vervolgens moet verweerder toetsen of de aangevoerde bijzondere omstandigheden, in combinatie met het voldoen aan de voorwaarden, zouden leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Als dat het geval is, dan dient vervolgens te worden getoetst aan de inhoudelijke voorwaarden voor de vergunning. Hieruit volgt dat de bijzondere individuele omstandigheden niet al op zichzelf de hoge lat van de onevenredigheid behoeven te halen, maar slechts zwaarwegend genoeg moeten zijn om – in samenhang met de aanname dat wordt voldaan aan de voorwaarden – tot onevenredigheid te concluderen. De lat waaraan de bijzondere omstandigheden moeten voldoen ligt bij deze toets dus lager dan dat zij op zichzelf al moeten leiden tot onevenredigheid. Uit het arrest Yön volgt immers dat al deze omstandigheden in hun onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Daarnaast volgt uit de uitspraak dat er geen beperking zit in welke bijzondere omstandigheden moeten worden betrokken. Dat kunnen bijvoorbeeld ook omstandigheden zijn die spelen in het land van herkomst.
6.1.
Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die op zichzelf niet zouden leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, maar in samenhang bezien wel, zeker omdat eiser stelt verder wel aan de voorwaarden voor vergunningverlening te voldoen. De relatie tussen hem en referente is pas begonnen na de afwijzende asielbeschikking. Eiser had toen procedureel rechtmatig verblijf en heeft dat ook nu nog in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep. Eiser heeft inmiddels een bestaan opgebouwd in Nederland. Hij werkt, heeft sociale contacten en spreekt de taal. Ook staat de asielbeschikking nog niet in rechte vast en had verweerder de omstandigheden, zoals het feit dat eiser in dienst moet bij terugkeer, moeten betrekken bij zijn beoordeling.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om aan te nemen dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiser zou moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. De rechtbank overweegt dat eiser in bezwaar geen nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd dan die al bekend waren bij verweerder en ook niets heeft onderbouwd. Hoewel verweerder de asielmotieven van eiser niet kenbaar heeft betrokken bij de motivering, heeft verweerder wel terecht verwezen naar de afwijzing van de asielaanvraag en dat de rechtbank in beroep de rechtsgevolgen van dat besluit in stand heeft gelaten. Hiermee is in beroep vastgesteld dat eiser terug kan keren naar Turkije. Verweerder heeft daarom terecht in de asielmotieven geen bijzondere omstandigheden gezien om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste, nu hiervoor een tijdelijke terugkeer is vereist. Dat de asielbeschikking nog niet in rechte vaststaat, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in het gezinsleven tussen eiser en referent heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om hem vrij te stellen van het mvv-vereiste. Het aanvragen en afwachten van de beslissing op een aanvraag voor een mvv vanuit Turkije betekent dat het gezinsleven enkel tijdelijk op afstand zal moeten worden uitgeoefend. Niet is onderbouwd dat het tijdelijk uitoefenen van het gezinsleven op afstand of in Turkije bezwaarlijk zou zijn voor eiser en referent. Ten slotte heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat hij in het aangevoerde in bezwaar geen aanleiding heeft hoeven zien om te horen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [10]
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiser krijgt ook het door hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Richtlijn 2003/86/EG.
4.Arrest van het Hof van Justitie van 7 augustus 2018, ECLI:EU:C:2018:632.
5.Arrest van het Hof van Justitie van 7 november 2013, ECLI:EU:C:2013:725.
6.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
7.Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije.
8.Waaronder de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2935 en van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3171.
9.Uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001. Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:16963.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.