ECLI:NL:RBDHA:2025:19215
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenote en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn echtgenote. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, en zijn beroep daartegen was ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 18 september 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de afwijzing van de aanvraag onterecht maken. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij legaal arbeid verricht in Nederland, en de rechtbank oordeelt dat de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank stelt vast dat eiser sterke banden met Turkije heeft en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor hem om daar zijn gezinsleven voort te zetten. Eiser heeft ook aangevoerd dat het mvv-vereiste in strijd is met het Turks associatierecht, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.