ECLI:NL:RBDHA:2025:19433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
NL25.16759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens te late indiening en afwijzing op basis van geloofwaardigheid van vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2025, wordt het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 10 oktober 2022 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de minister op 24 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft op 10 april 2025 beroep ingesteld, maar dit was te laat, aangezien de termijn voor het indienen van beroep slechts één week bedraagt. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser erkent dat hij te laat heeft ingediend. Eiser heeft geprobeerd het beroep ontvankelijk te verklaren op basis van de Bahaddar-exceptie, maar de rechtbank oordeelt dat het standpunt van de minister, dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt, niet evident onjuist is. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor vervolging vanwege zijn politieke activiteiten en dat de minister zich op het advies van Bureau Documenten mocht baseren, dat de overgelegde documenten niet authentiek zijn. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.16759
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Arslan),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. J. Becker).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet- ontvankelijk is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser is van Turkse nationaliteit en heeft op 10 oktober 2022 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 24 maart 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft op 10 april 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Arpat als tolk en de gemachtigde van de minister.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om de minister de gelegenheid te geven om TOELT schriftelijk te laten reageren op wat in de nadere beroepsgronden door eiser is gesteld over de door hem overgelegde documenten. De minister heeft op 11 en 28 augustus 2025 schriftelijk gereageerd. Eiser heeft daarop gereageerd met zijn brief van 2 september 2025. Met toestemming van partijen is het onderzoek vervolgens gesloten en een nadere zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

Afwijzing van de aanvraag
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft ervaren met de politie in Turkije vanwege het lidmaatschap van zijn nicht van de PKK. Daarnaast stelt eiser activiteiten te hebben verricht voor de HDP.
3.1.
De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de gestelde problemen met de autoriteiten vanwege de verdenking van de nicht niet geloofwaardig zijn. Eiser heeft onvoldoende documenten overgelegd en heeft daar geen goede verklaring voor. Daarnaast vormen zijn verklaringen hierover geen samenhangend en aannemelijk geheel. Eiser kan ook in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd omdat een landenspecialist van TOELT¹ aanwijzingen heeft gevonden dat de inhoud van de door eiser overgelegde documenten in strijd is met de bij de minister bekende informatie. De minister vindt het wel geloofwaardig dat eiser tot 2016 activiteiten heeft verricht voor de HDP, maar stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarom een gegronde vrees op vervolging heeft. De minister heeft de asielaanvraag daarom afgewezen als kennelijk ongegrond.
Ontvankelijkheid
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het door eiser ingediende beroep ontvankelijk is. In dat verband dient te worden beoordeeld of eiser tijdig beroep heeft ingesteld. De minister heeft eisers asielaanvraag met het bestreden besluit van 24 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had daarom een termijn van één week om beroep in te stellen. Het beroepschrift is ingediend op 10 april 2025, dat is na het verstrijken van de beroepstermijn van éen week.
4.1.
Eiser erkent dat hij te laat beroep heeft ingesteld. Hij verzoekt de rechtbank het beroep desondanks ontvankelijk te verklaren op grond van de Bahaddar-exceptie. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2022² volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest van het EHRM³ om schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen (hierna: Bahaddar-omstandigheden). Verder volgt uit bovenstaande uitspraak van de Afdeling, onder 21, dat de beoordeling of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen moet worden verricht in het licht van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, het standpunt van de minister daarover en wat algemeen bekend is over het land van herkomst.
4.2.
Het standpunt van de minister is in dit geval dat het niet geloofwaardig is dat eiser problemen heeft met de Turkse autoriteiten vanwege een verdenking van zijn nicht en dat eiser zijn vrees voor vervolging vanwege betrokkenheid bij de HDP niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom moet worden getoetst of dat standpunt niet evident onjuist is.
1. Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
3 Arrest van het EHRM van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
Bahaddar beoordeling
5. In het kader van de Bahaddar-exceptie voert eiser aan dat hij bij een terugkeer naar Turkije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege zijn politieke activiteiten in Turkije en in Nederland. Hij stelt dat hij aan meerdere risicofactoren uit het meest recente ambtsbericht over Turkije voldoet en dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze factoren in samenhang met de geloofwaardig geachte asielmotieven niet tot ten minste geringe indicaties leiden. Eiser wijst in dat kader op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam ECLI:NL:RBAMS:2024:5307 en ECLI:NL:RBAMS:2025:2160 en het Algemeen
ambtsbericht Turkije van februari 2025. Eiser stelt ook dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat vanwege de weigering van de minister om Bureau Documenten in te schakelen voor de beoordeling van de door eiser overgelegde documenten (een arrestatie- en een huiszoekingsbevel van 13 en 14 oktober 2022 op eisers naam, in verband met zijn activiteiten voor de HDP) uit het UYAP-systeem. Deze documenten worden volgens Turks recht als authentiek beschouwd. De minister mocht de documenten niet alleen aan TOELT voorleggen want TOELT wordt niet erkend als deskundige op het gebied van documentenonderzoek.
Documenten
6. De rechtbank stelt vast dat het door eiser overgelegde arrestatiebevel en het huiszoekingsbevel zijn onderzocht door een landenspecialist van TOELT. Volgens dit onderzoek van TOELT zijn er aanwijzingen dat de inhoud van de documenten in strijd is met de bij de minister bekende informatie. In het verweerschrift van 29 juli 2025 is daarover het volgende toegelicht: ‘
Zo zijn de naam het registratienummer van de vermelde rechter niet terug te vinden in de databank van de Raad voor Rechters en Aanklagers in Turkije.’ Eiser heeft in reactie daarop in beroep documenten overgelegd waaruit zou blijken dat de rechter wel in functie was binnen de Turkse rechterlijke macht. Met partijen is daarom op de zitting afgesproken dat de minister TOELT zou vragen om hier schriftelijk op te reageren.
6.1.
De minister heeft eiser en de rechtbank met de brief van 11 augustus 2025 laten weten dat het door eiser overgelegde arrestatiebevel en huiszoekingsbevel al op 8 mei 2025 door Bureau Documenten zijn onderzocht, maar dat dit onderzoek per abuis over het hoofd is gezien. De Verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 8 mei 2025 is alsnog door de minister overgelegd. De minister heeft verder TOELT, zoals op de zitting is afgesproken, alsnog verzocht schriftelijk te reageren op hetgeen eiser in de aanvullende beroepsgronden heeft gesteld over het arrestatiebevel en het huiszoekingsbevel. TOELT heeft daarop, zo volgt uit de brief van de minister van 28 augustus 2025, aangegeven dat de onderzoeksbevoegdheid op dit punt inmiddels is overgedragen aan Bureau Documenten en dat daarom Bureau Documenten om een reactie moet worden gevraagd. Bureau Documenten heeft vervolgens aangegeven dat - gelet op de inhoud van de Verklaring van onderzoek van 8 mei 2025 - een nadere reactie geen aanvullende waarde heeft, onder de toevoeging dat aan de in de Verklaring gegeven conclusies meerdere bevindingen ten grondslag liggen, en niet enkel bevindingen over de naam en/of registratie van de Turkse rechter. De minister heeft verder een vergewisbrief van TOELT van 13 augustus 2025 overgelegd waarin is geconcludeerd dat Bureau Documenten op deugdelijke wijze tot haar conclusies in de Verklaring van onderzoek van 8 mei 2025 is gekomen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat adviezen van zowel Bureau Documenten als TOELT deskundigenadviezen zijn. De minister mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, mag de minister niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt de minister aan de adviseur om een reactie op wat over het advies is aangevoerd.⁴
6.3.
De rechtbank stelt vast dat Bureau Documenten in de Verklaring van onderzoek van 8 mei 2025 heeft geconcludeerd dat de opmaak en afgifte van het arrestatiebevel afwijkt van het beschikbare vergelijkingsmateriaal en dat het arrestatiebevel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Omdat het huiszoekingsbevel voortvloeit uit het arrestatiebevel is het volgens Bureau Documenten hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Verder heeft de minister in de brief van 28 augustus 2025 laten weten dat Bureau Documenten bevestigt dat er meerdere verschillende bevindingen ten grondslag liggen aan de conclusies, en niet enkel een of meer bevindingen over de naam en/of het registratienummer van de rechter. De rechtbank overweegt dat twijfel over de eerdere conclusie van TOELT met het onderzoek van Bureau Documenten en de vergewisbrief van TOELT daarover is weggenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat het advies van Bureau Documenten zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de redeneringen en conclusies daarin kunnen worden gevolgd. In wat eiser verder nog heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor een ander oordeel. De minister mocht er daarom vanuit gaan dat eiser met de overgelegde documenten zijn gestelde vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM vanwege zijn activiteiten voor de HDP niet aannemelijk heeft gemaakt.
Activiteiten en risicoprofiel overigens
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich ook verder niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn vrees vanwege de activiteiten voor de HDP niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de verklaringen van eiser is gebleken dat hij geen officieel lid van de HDP is geweest en dat hij ook geen prominente rol had binnen de HDP. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij sinds 2016 geen activiteiten meer heeft verricht voor de HDP en dat de door hem ervaren problemen in Turkije een gevolg waren van het gestelde PKK-lidmaatschap van zijn nicht. In de gehoren heeft eiser niet verklaard dat er een verband was met de activiteiten die hij tot 2016 voor de HDP heeft verricht. In dit kader heeft de minister niet ten onrechte betrokken dat eiser het land legaal en zonder problemen heeft kunnen verlaten. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ook niet met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat zijn (politieke) activiteiten in Turkije en/of Nederland en risicoprofiel leiden tot een gegronde vrees voor vervolging in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Geloofwaardigheid problemen met de nicht
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister niet ten onrechte dat eiser zijn gestelde problemen vanwege het PKK-lidmaatschap van zijn nicht niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft in dat kader mogen betrekken dat het 11 jaar geleden is dat de nicht bij de broer van eiser zou hebben verbleven, waardoor het niet aannemelijk is dat eiser daar nu nog problemen van ondervindt. Daarnaast heeft eiser afwijkend verklaard van de verklaring van zijn broer Murat met betrekking tot de periode en verblijfsduur van de nicht en het aantal invallen dat zou hebben plaatsgevonden. De minister heeft de correcties en aanvullingen die eiser op deze punten heeft ingebracht niet hoeven volgen, omdat het gaat om verschillen op essentiële onderdelen van het relaas van eiser. Verder heeft de minister ook hier niet ten onrechte betrokken dat eiser het land legaal en zonder problemen heeft kunnen verlaten, wat afdoet aan de geloofwaardigheid van de stelling dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op de voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot het oordeel dat het standpunt van de minister, dat het niet geloofwaardig is dat eiser problemen heeft met de autoriteiten vanwege een verdenking van zijn nicht en dat eiser zijn vrees voor vervolging vanwege betrokkenheid bij de HDP of andere politieke activiteiten niet aannemelijk heeft gemaakt, niet evident onjuist is. Het beroep op de Bahaddar-exceptie slaagt niet.
10. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet verder inhoudelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J. Biswane, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 oktober 2025

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.