ECLI:NL:RBDHA:2025:19491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
NL24.27796
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van artikel 8 EVRM wegens gebrek aan hechte persoonlijke banden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ongegrond verklaard. Eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1952, had de aanvraag ingediend om bij haar kleinzoon in Nederland te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op 21 november 2022, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar op 15 juni 2024. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiseres, die stelt dat er wel degelijk sprake is van hechte persoonlijke banden met haar kleinkinderen en dat de minister ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen hechte persoonlijke banden zijn tussen eiseres en haar kleinkinderen. Eiseres heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zij deel uitmaakte van het gezin van haar kleinzoon en dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van de referent inconsistent zijn en dat er geen bewijs is dat eiseres financieel afhankelijk is van de ouders van de referent. De rechtbank stelt vast dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling heeft betrokken en voldoende gemotiveerd heeft dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

De uitspraak benadrukt het belang van hechte persoonlijke banden en de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in dergelijke zaken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.27796

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [V nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M. van Boheemen).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een mvv [1] . Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [naam 1] (referent) op grond van artikel 8 van het EVRM [2] . De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 juni 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, referent, de zoon van eiseres en tevens vader van referent [naam 2] , A. Belkassem als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over
3.1.
Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1952 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres heeft op 4 november 2021 een aanvraag ingediend voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ omdat zij in Nederland wil verblijven bij haar kleinzoon (referent), zijn broertjes en zusje (tezamen: de kleinkinderen) en hun ouders.
3.2.
De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens de minister is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Daarnaast is er volgens de minister geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en de ouders van referent. De minister heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024 [3] geen belangenafweging gemaakt.
Hechte persoonlijke banden
4.1.
Eiseres stelt dat de minister ten onrechte geen hechte persoonlijke banden tussen eiseres en referent heeft aangenomen en heeft afgezien van het verrichten van een belangenafweging. Hiertoe voert eiseres aan dat zij in een compound samenstelling samenwoonde met referent en deel uitmaakte van het gezin. Ter onderbouwing hiervan wordt verwezen naar een tekening van de woning waar naar de mening van eiseres door de minister onvoldoende op is ingegaan. Ook heeft eiseres foto’s overgelegd van zichzelf met het gezin in het huis. Daarnaast wordt volgens eiseres ten onrechte gesteld dat niet aannemelijk is dat eiseres overdag de zorg droeg voor haar kleinkinderen als de ouders naar hun werk gingen. Eiseres onderbouwt dit met stukken waaruit blijkt dat de ouders beiden voltijds aan het werk waren en eiseres geen eigen inkomsten had. Het is daarom aannemelijk dat de ouders overdag niet voor hun kinderen konden zorgen, het is in Syrië gebruikelijk dat grootouders deze zorg op zich nemen. Verder voert eiseres aan dat ten onrechte wordt gesteld dat niet duidelijk is gemaakt waarom de band tussen eiseres en kleinkind(eren) zo speciaal is. Het is onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van een hechte band, die verder gaat dan wat verwacht mag worden van een band tussen grootouder en kleinkind. Daarnaast had de minister moeten meewegen dat referent zijn hele leven met eiseres is opgegroeid.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vast jurisprudentie [4] van het EHRM [5] en de Afdeling wordt tussen een minderjarig kind en zijn grootouder slechts familieleven aangenomen als uit de feiten en omstandigheden volgt dat sprake is van hechte persoonlijke banden (close personal ties). Hechte persoonlijke banden is een begrip van feitelijke aard. Of daarvan sprake is, moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Een omstandigheid die kan duiden op ‘hechte persoonlijke banden’ is samenwoning. Ook als de relatie de gebruikelijke omgang overstijgt, kan dit duiden op ‘hechte persoonlijke banden’. [6] De rechtbank toetst of de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen. Het is aan eiseres om te stellen en zoveel mogelijk te onderbouwen uit welke feiten en omstandigheden de hechte persoonlijke banden blijken.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van hechte persoonlijke banden. De minister heeft terecht bij de beoordeling betrokken dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres onderdeel uitmaakte van het gezin van referent en met hem samenwoonde. Referent heeft namelijk op meerdere momenten tijdens zijn asielprocedure en tijdens de onderhavige bezwaarprocedure verschillende verklaringen afgelegd over de woonsituatie van eiseres. Tijdens het aanmeldgehoor van de asielprocedure heeft referent verklaard met zijn ouders, broertjes en zusje samen te wonen en dat het huis veel te klein was voor meer personen. Referent heeft in deze verklaring eiseres niet genoemd. In de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor heeft referent aangegeven dat eiseres nu ook bij het gezin woont. Tijdens het nader gehoor heeft referent daarentegen verklaard dat eiseres bij hem in het dorp woonde en dat zij een kleine ruimte huurde maar dat eiseres ten tijde van het nader gehoor wel bij zijn gezin woonde. Referent heeft niet inhoudelijk gereageerd op deze verschillende verklaringen. De minister mocht daarom tegenwerpen dat niet is vast te stellen of en wanneer referent met eiseres heeft samengewoond en dit in het nadeel laten meewegen bij de beoordeling of er sprake is van hechte persoonlijke banden.
4.4.
Verder heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat het contact tussen referent en eiseres niet is onderbouwd waardoor ook hieruit niet blijkt van van hechte persoonlijke banden. Niet is immers gebleken dat het gestelde contact de gebruikelijke omgang overstijgt, een omstandigheid die, zoals hiervoor uiteengezet, op hechte persoonlijke banden kan duiden. Referent heeft namelijk niet uitgelegd hoe vaak hij contact heeft met eiseres en waarover hij spreekt met haar. Ook is niet aannemelijk gemaakt waarom referent en zijn broertjes en zusje eiseres nodig hebben. Daarnaast heeft de minister terecht bij de beoordeling betrokken dat eiseres weliswaar oppaste en zorgde voor de kleinkinderen als de ouders afwezig waren, maar dat niet is gebleken dat eiseres de rol van (één van) de ouders heeft overgenomen door referent te verzorgen en op te voeden. Gelet op het voorgaande heeft de minister alle feiten en omstandigheden in de beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd dat tussen eiseres en referent geen hechte persoonlijke banden bestaan.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
5.1.
Eiseres voert aan dat op onzorgvuldige wijze is beoordeeld of er sprake is van een familieband tussen eiseres en de ouders van referent, nu de minister ten onrechte niet is uitgegaan van samenwoning. De samenwoning maakt volgens eiseres aannemelijk dat de ouders van referent financiële verantwoordelijkheid voor haar droegen. Eiseres zou een integraal onderdeel uitmaken van het gezin, hetgeen betekent dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ook ten aanzien van de relatie tussen eiseres en de ouders van referent had een belangenafweging dienen plaats te vinden waardoor sprake is van een motiveringsgebrek.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit rechtspraak van het EHRM volgt dat bij relaties tussen meerderjarige kinderen en hun ouders voor het aannemen van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, sprake moet zijn van een meer dat gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’). [7] Om te bepalen of hiervan sprake is, kijkt het EHRM naar ‘additional elements of dependancy’ (bijkomende elementen van afhankelijkheid). [8] Het al dan niet bestaan van een dergelijk familie- of gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [9] Elementen die hierbij relevant kunnen zijn, zijn eventuele samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
5.3.
De vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie toetst de rechtbank – anders dan de Afdeling – vol. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2025 [10] en 23 juli 2025 [11] .
5.4.
Vol toetsend is de rechtbank van oordeel dat tussen eiseres en de ouders van referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dus niet van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres heeft ten eerste de samenwoning met de ouders van referent niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij financieel afhankelijk is van de vader van referent. De vader van referent heeft namelijk wisselend verklaard over de financiële afhankelijkheid van eiseres. Eerst heeft de vader van referent verklaard dat zijn zussen in het financiële levensonderhoud voorzien van eiseres, maar later heeft hij verklaard dat hij eiseres financieel ondersteunt waar mogelijk. Uit de overgelegde stukken waarmee wordt gesteld dat beide ouders van referent werkten blijkt bovendien niet dat de ouders van referent financieel verantwoordelijk waren voor eiseres en in haar levensonderhoud voorzagen.
5.5.
Ook is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres – gezien haar leeftijd en medische klachten – exclusief afhankelijk is van de ondersteuning of verzorging door referent en zijn ouders, en dat zij zonder deze verzorging niet in staat zou zijn om zelfstandig te functioneren. Daarbij is ook relevant dat eiseres momenteel wordt geholpen door haar buren en voorts twee dochters van eiseres in Syrië wonen, zoals ter zitting is gebleken. Hoewel het invoelbaar is dat de vader van referent zich als oudste zoon van eiseres verantwoordelijk voelt voor de verzorging van zijn moeder en dat de vader van referent de relatie met eiseres wel als bijzonder ervaart, maakt dit niet dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank mogen afzien van het maken van een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van familie- en gezinsleven tussen haar en referent en tussen haar en de ouders van referent. De minister heeft terecht naar de uitspraak van 27 maart 2024 van de Afdeling [12] verwezen waaruit volgt dat er geen belangenafweging hoeft te worden gemaakt als er geen familie- en gezinsleven wordt aangenomen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.M. Schilder, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 26 november 2013, Vasquiez t. Zwitserland, par. 48, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508. Zie ook het arrest van 17 april 2012, Kof en Liberda tegen Oostenrijk, app.no. 1598/06 en arrest van 20 september 2011, A.A. tegen Verenigd Koninkrijk, app.no. 8000/08.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Werkinstructie 2020/16 ‘Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM’.
7.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 12 juni 2010, Khan tegen het VK, app.no. 47486/06.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
9.Zie onder meer het arrest van 17 april 2012, Kof en Liberda tegen Oostenrijk, app.no. 1598/06.