Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]
de minister van Asiel en Migratie,verweerder.
Inleiding
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het bestreden besluit, genomen op 28 januari 2025, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er in Kroatië sprake was van onmenselijke of vernederende behandelingen die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank baseerde haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten hun verdragsverplichtingen nakomen. De eiser had geen concrete bewijsstukken overlegd die de vrees voor slechte behandeling in Kroatië onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke ervaringen van de eiser niet voldoende waren om te concluderen dat er structurele tekortkomingen waren in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Kroatië. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.