ECLI:NL:RBDHA:2025:2008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verbeurde dwangsom

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. van Reemst, heeft beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich niet heeft gehouden aan de termijn die eerder door de rechtbank was gesteld, namelijk acht weken na 15 juli 2024. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de rechtbank in een eerdere uitspraak een uitdrukkelijke termijn had gesteld voor het nemen van een besluit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en gegrond, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50. De rechtbank heeft benadrukt dat de overschrijding van de beslistermijn van 21 maanden een belangrijk aspect is in de afweging van de termijn die aan de minister wordt opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier. Eiseres heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48107
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 1 juli 20241. In die uitspraak staat dat de minister binnen acht weken na 15 juli 2024 moet beslissen op de asielaanvraag van eiseres. De minister heeft zich hieraan niet gehouden. Eiseres stelt daarom nu beroep in.
Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiseres ontvankelijk?

3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 1 juli 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.4 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiseres dus ontvankelijk.

1.ECLI:NL:RBDHA:2024:11377.

2 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Is het beroep van eiseres gegrond?
4. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag. Het beroep is kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan de minister op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
6. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiseres inmiddels is gehoord op haar asielmotieven. De rechtbank stelt verder vast dat de termijn van 21 maanden6 waarbinnen de minister de asielaanvraag van eiseres moet hebben behandeld, is overschreden.
7. De rechtbank overweegt dat deze 21 maanden-termijn ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere beslistermijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere beslistermijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.7 De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
8. De rechtbank bepaalt dat de minister binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank een kortere nadere beslistermijn op dan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met het 8+8-wekenmodel heeft ontwikkeld in haar uitspraak van 8 juli 20208.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
9. In het geval het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist, dan draagt de bestuursrechter het bestuursorgaan op om dit binnen een bepaalde termijn alsnog te doen. De bestuursrechter verbindt aan het niet naleven daarvan een dwangsom.9 Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn op een besluit op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ABRvS heeft echter in haar uitspraak van 30 november 202210 geoordeeld dat deze bepaling uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de minister wél opdraagt om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en dat de bestuursrechter aan het niet naleven door de minister een dwangsom verbindt.
10. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de reeds verbeurde dwangsom van € 15.000.- vast te stellen. Uit artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en de geschiedenis van de totstandkoming11 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer wordt gelegd volgens
5 Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
6 Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
11
Kamerstukken II2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.
de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bevoegdheid tot het vaststellen van een reeds verbeurde dwangsom is dus niet aan het publiekrecht ontleend. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 29 april 2020.12 Dat betekent dat eiseres de bestuursrechter niet kan vragen om de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen, maar zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.
11. De rechtbank verbindt aan deze uitspraak wel een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.13 De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat de minister binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, verbeurt hij een dwangsom.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.

12.ECLI:NL:RVS:2020:1152.

13 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.