In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. van Reemst, heeft beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zich niet heeft gehouden aan de termijn die eerder door de rechtbank was gesteld, namelijk acht weken na 15 juli 2024. Eiseres heeft daarom beroep ingesteld, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat de rechtbank in een eerdere uitspraak een uitdrukkelijke termijn had gesteld voor het nemen van een besluit.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is en gegrond, omdat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 453,50. De rechtbank heeft benadrukt dat de overschrijding van de beslistermijn van 21 maanden een belangrijk aspect is in de afweging van de termijn die aan de minister wordt opgelegd.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier. Eiseres heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.