ECLI:NL:RBDHA:2025:20138

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
25/5023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv in een medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep ingesteld door de staatssecretaris van Defensie tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het beroep was ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op een herbeoordelingsverzoek van een (ex-)werknemer die sinds 1 oktober 2017 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het Uwv om te beslissen op het herbeoordelingsverzoek is overschreden. De rechtbank stelt dat het Uwv een termijn van zes weken moet krijgen om een medische beoordeling te verrichten, gevolgd door een termijn van drie weken om een besluit bekend te maken, met een maximum van negen weken na de verzending van de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in gebreke is gebleven en dat er geen beslissing is genomen op het herbeoordelingsverzoek. De rechtbank heeft bepaald dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een besluit moet nemen en dat het Uwv een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 385,- vergoeden. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/5023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

de staatssecretaris van Defensie, eiser

(gemachtigde: mr. M.H.G. In de Braekt),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Uwv

(gemachtigde: [naam 1] ).

Inleiding

1.1.
[naam 2] , (ex-)werknemer van eiser, ontvangt sinds 1 oktober 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 14 november 2024 heeft eiser verzocht om een herbeoordeling van het recht van de
(ex-)werknemer op deze WIA-uitkering.
1.2.
Eiser heeft op 28 juli 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het herbeoordelingsverzoek.
1.3.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het herbeoordelingsverzoek is overschreden. Eiser heeft het Uwv op 25 maart 2025 in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan op 27 maart 2025 door het Uwv zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat het Uwv alsnog heeft beslist op het herbeoordelingsverzoek. Het beroep is daarom gegrond.
3. Het Uwv heeft op 27 mei 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiser een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop, hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat het Uwv nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat het Uwv dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het Uwv dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om het Uwv te gelasten binnen twee weken een besluit bekend te maken.
4.3.
Het Uwv heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beslistermijn is overschreden vanwege een structureel tekort aan verzekeringsartsen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [1] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij het Uwv waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.5.
In twee uitspraken van 31 maart 2025 heeft de rechtbank bepaald dat in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, het Uwv in beginsel een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt het Uwv een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. [2]
4.6.
Indien het Uwv blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Het Uwv krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. [3]
5. In dit beroep heeft het Uwv in het verweerschrift aangegeven dat de primaire afdeling is verzocht om zo spoedig mogelijk een beslissing te nemen. Het is de rechtbank niet gebleken dat bekend is wanneer de medische beoordeling zal plaatsvinden. Dit betekent dat het Uwv binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat het binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. De rechtbank stelt vast dat een dwangsom van € 100,- per dag in overeenstemming is met het landelijke beleid van de rechtbanken hierover. [4] De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit dossier van dit beleid af te wijken. De rechtbank zal bepalen dat het Uwv een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het Uwv op om uiterlijk binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat het Uwv aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 385,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
S.I. Teunissen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
3.De uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5451, r.o. 5.3 en 5.4 en ECLI:NL:RBDHA:2025:5452, r.o. 5.3 en 5.4.
4.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd.