ECLI:NL:RBDHA:2025:2015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
NL24.51572 en NL24.52185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen overdrachtsbesluit en verlengingsbesluit in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een overdrachtsbesluit en een verlengingsbesluit van de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had zijn asielaanvraag ingediend, maar de minister had deze niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit overdrachtsbesluit, waarbij hij aanvoerde dat de termijn voor het indienen van een zienswijze nog niet was verstreken op het moment van het besluit. De rechtbank oordeelde dat het overdrachtsbesluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat de minister het besluit had genomen voordat de termijn voor het indienen van een zienswijze was verlopen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de minister de proceskosten van eiser moest vergoeden.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het verlengingsbesluit ongegrond verklaard. De minister had de overdrachtstermijn verlengd omdat eiser ondergedoken was. De rechtbank oordeelde dat de minister de overdrachtstermijn rechtsgeldig had verlengd, omdat eiser ondergedoken was en de voorwaarden voor verlenging volgens de Dublinverordening waren vervuld. De rechtbank concludeerde dat de minister de overdrachtstermijn terecht had verlengd en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontving voor dit beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.51572 en NL24.52185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. De minister heeft de asielaanvraag van eiser bij besluit van 23 december 2024 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag (het overdrachtsbesluit). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. [1]
1.1.
Eiser heeft daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist. [2]
1.2.
Bij brief van 24 december 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te
hebben besloten tot het verlengen van de termijn voor de overdracht van eiser aan Spanje (het verlengingsbesluit). De verlenging is geschied op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. [3] Eiser heeft tegen dit besluit ook beroep ingesteld. [4]
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank zal eerst het beroep gericht tegen het overdrachtsbesluit bespreken. Vervolgens zal de rechtbank het beroep gericht tegen het verlengingsbesluit bespreken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Beroep tegen het overdrachtsbesluit

3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [5] In dit geval heeft Nederland op 17 oktober 2024 bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek op grond van artikel 13, eerste lid van de Dublinverordening op 19 november 2024 geaccepteerd.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep. Deze vraag is ingegeven door het in het verlengingsbesluit gestelde onderduiken van eiser. De gemachtigde van eiser heeft op
29 januari 2025 aan de rechtbank laten weten nog telefonisch contact te hebben met eiser en dat eiser nog in Nederland verblijft. Nu de gemachtigde van eiser weet dat eiser in Nederland verblijft, waar eiser verblijft, met eiser contact heeft over de voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat ervan uitgegaan moet worden dat de behandeling van het beroep voor eiser van feitelijke betekenis is. Er bestaat daarom procesbelang. [6]
Bekendmaking van het voornemen
6. Eiser voert aan dat de termijn voor het indienen van een zienswijze nog niet was verstreken op het moment dat de minister het bestreden besluit nam. Het voornemen is gedateerd van 4 december 2024, maar is niet eerder dan 15 december 2024 aan de gemachtigde van eiser bekend gemaakt. Op 15 december 2024 heeft de gemachtigde een
e-mailnotificatie ontvangen met daarin de melding dat er een document klaarstond in het digitale dossier van eiser in het IND-advocatenportaal. Volgens eiser had zijn gemachtigde dan ook tot 30 december 2024 om een zienswijze in te dienen, omdat er in de zienswijze staat aangegeven dat eiser daarvoor twee weken de tijd krijgt. Het bestreden besluit is dan ook genomen zonder eiser voldoende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen, aldus eiser. Het is besluit is daarmee onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt. De minister heeft ter zitting laten weten er niet aan te twijfelen dat het voornemen op 15 december 2024 aan de gemachtigde van eiser bekend is gemaakt en dat dit waarschijnlijk het gevolg van een systeemstoring is geweest. Nu het voornemen op 15 december 2024 is toegezonden is het overdrachtsbesluit dus genomen voordat de termijn voor het indienen van een zienswijze was verlopen. De minister erkent dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek en de rechtbank neemt dit gebrek dan ook aan. Omdat de mogelijkheid voor eiser om een zienswijze naar voren te brengen moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de asielprocedure, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
6.2.
De rechtbank ziet wel aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te beoordelen of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank beoordeelt daarom ook eisers andere gronden en overweegt daarover het volgende.
Motivatie van het voornemen
7. Eiser voert aan dat het voornemen geen enkele overweging bevat die is toegesneden op wat door eiser in het aanmeldgehoor naar voren is gebracht en waaruit blijkt waarom overdracht aan Spanje in het geval van eiser niet onredelijk is. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd.
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank constateert dat het voornemen aan de daaraan gestelde vereisten voldoet, omdat het de dragende overwegingen bevat. Zo heeft de minister in het voornemen gemotiveerd waarom Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In het voornemen is daarnaast aangegeven dat de verklaringen van eiser over wat hij in Spanje heeft meegemaakt, niet leiden tot de conclusie dat Spanje zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft ook niet toegelicht welke door hem aangedragen omstandigheden niet of onvoldoende in de beoordeling zijn meegenomen en waarom. Overigens kan het enkele feit dat niet alle afzonderlijke bezwaren van eiser uit het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij een voornemen, op zichzelf niet leiden tot vernietiging van een bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2023. [7]
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 6.1. en 6.2. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat het betoog van eiser verder niet slaagt, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
9. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € € 907,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beroep tegen het verlengingsbesluit

10. De rechtbank verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
11. Op 16 september 2024 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat eiser op 29 augustus 2024 illegaal via Spanje het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Dit vond plaats minder dan 12 maanden voor het verzoek om een verblijfsvergunning asiel in Nederland. Gelet daarop heeft de minister op 17 oktober 2024 de autoriteiten van Spanje verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid van de Dublinverordening. De autoriteiten van Spanje zijn hier op grond van voornoemd artikel op 19 november 2024 mee akkoord gegaan.
11.1.
Bij brief van 24 december 2024 heeft de minister aan eiser bekendgemaakt te hebben besloten tot het verlengen van de overdrachtstermijn voor de overdracht van eiser aan Spanje, omdat eiser is ondergedoken. De minister heeft daarop de Spaanse autoriteiten op 24 december 2024 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van het onderduiken door eiser en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Tegen deze verlenging heeft eiser beroep ingesteld.
11.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling heeft in de uitspraak [8] van 14 december 2022 geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
De verlenging van de overdrachtstermijn
12. Eiser stelt dat de verlenging van de overdrachtstermijn onrechtmatig is. Tegen het oorspronkelijke overdrachtsbesluit is namelijk afzonderlijk beroep en een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Dit besluit is dus op dit moment nog niet onherroepelijk en dient als onzorgvuldig voorbereid in beroep te worden vernietigd. Eiser meent dat daarom de overdrachtstermijn niet kon worden verlengd.
12.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening vindt de overdracht plaats uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, derde lid, opschortende werking heeft. Uit artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening volgt dat deze termijn van zes maanden mag worden verlengd tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de overdrachtstermijn rechtsgeldig heeft verlengd. Daarbij is van belang dat niet is betwist dat eiser voorafgaand aan het verlengen van de overdrachtstermijn was ondergedoken in de zin van de Dublinverordening. Daarmee is voldaan aan de in artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening gestelde voorwaarde voor verlenging van de overdrachtstermijn. Dat het oorspronkelijke overdrachtsbesluit op dat moment nog niet onherroepelijk was en er een om voorlopige voorziening is verzocht, maakt dit niet anders. De overdrachtstermijn komt tot stand door de aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek en staat los van het (ingestelde beroep tegen) het overdrachtsbesluit. Ook het verzoek om een voorlopige voorziening leidt niet tot een ander oordeel. Een toegekende voorlopige voorziening zou in dit kader slechts van belang zijn voor de vraag wanneer de verlengende overdrachtstermijn is aangevangen, omdat een toegekende voorlopige voorziening de overdrachtstermijn opschort. Van een toegekende voorlopige voorziening is echter geen sprake. De door eiser gevraagde voorlopige voorziening heeft slechts tot gevolg dat eiser hangende het beroep feitelijk niet mag worden overgedragen, maar schort de overdrachtstermijn niet op.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn terecht heeft verlengd. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het overdrachtsbesluit gegrond;
  • vernietigt het overdrachtsbesluit van 23 december 2024;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-
  • verklaart het beroep tegen het verlengingsbesluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.51572.
2.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.51573.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
4.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.52185.
5.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662.