In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een overdrachtsbesluit en een verlengingsbesluit van de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had zijn asielaanvraag ingediend, maar de minister had deze niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit overdrachtsbesluit, waarbij hij aanvoerde dat de termijn voor het indienen van een zienswijze nog niet was verstreken op het moment van het besluit. De rechtbank oordeelde dat het overdrachtsbesluit onzorgvuldig was voorbereid, omdat de minister het besluit had genomen voordat de termijn voor het indienen van een zienswijze was verlopen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de minister de proceskosten van eiser moest vergoeden.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het verlengingsbesluit ongegrond verklaard. De minister had de overdrachtstermijn verlengd omdat eiser ondergedoken was. De rechtbank oordeelde dat de minister de overdrachtstermijn rechtsgeldig had verlengd, omdat eiser ondergedoken was en de voorwaarden voor verlenging volgens de Dublinverordening waren vervuld. De rechtbank concludeerde dat de minister de overdrachtstermijn terecht had verlengd en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontving voor dit beroep.