In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een beroep ingesteld door de staatssecretaris van Defensie tegen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens het niet tijdig beslissen op een bezwaar. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.G. In de Braekt, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 7 juni 2024, waarin werd bepaald dat een (ex-)werknemer in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser heeft op 1 juli 2024 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. Eiser heeft daarom op 2 mei 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft het Uwv op 12 februari 2025 in gebreke gesteld, maar het Uwv heeft sindsdien geen beslissing genomen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en bepaald dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het Uwv de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht van € 385,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, in aanwezigheid van griffier S.I. Teunissen.