ECLI:NL:RBDHA:2025:20244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 25/2302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk met belangenafweging op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025, in de zaak AWB 25/2302, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, verblijft sinds 1999 in Nederland en heeft in 2006 een ongewenstverklaring gekregen, die in 2022 is opgeheven met een inreisverbod van twee jaar. De aanvraag voor de verblijfsvergunning werd afgewezen op 18 juli 2023 en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft op 11 september 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser in Nederland een privéleven heeft opgebouwd, maar dat dit niet leidt tot uitzonderlijke omstandigheden die een verblijfsvergunning rechtvaardigen. De belangenafweging tussen de belangen van eiser en de Nederlandse staat viel in het nadeel van eiser uit, mede door zijn strafrechtelijk verleden en het feit dat hij geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Eiser heeft betoogd dat zijn vrijwilligerswerk en maatschappelijke betrokkenheid uitzonderlijke omstandigheden vormen, maar de rechtbank oordeelt dat deze betrokkenheid niet boven de gebruikelijke banden met Nederland uitstijgt.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op grond van openbare orde gerechtvaardigd is, gezien eisers strafrechtelijke verleden en de ernst van de gepleegde misdrijven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van het EVRM, maar bevestigt ook dat de Nederlandse staat belang heeft bij een veilige samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/2302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.F. van der Gouw).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk.’
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 18 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 januari 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1975. Eiser verblijft naar eigen zeggen sinds 1999 in Nederland. In 2006 heeft verweerder eiser ongewenst verklaard. Deze ongewenstverklaring heeft verweerder op 15 december 2022 opgeheven, waarbij hij aan eiser ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd. Eiser heeft op 14 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning omdat hij privéleven in Nederland heeft opgebouwd en zijn uitzetting volgens hem daarom in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. [1]
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser in eerste instantie met het besluit van 18 juli 2023 afgewezen als herhaalde aanvraag. [2] Met het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag toch niet als herhaalde aanvraag aangemerkt en alsnog inhoudelijk beoordeeld. Verweerder wijst de aanvraag af omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. [3] Omdat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd, heeft verweerder de belangen van eiser om in Nederland te blijven afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse staat. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen. Verweerder verwijst hiertoe deels naar de motivering van het in rechte vaststaande besluit van 15 december 2022 waarin hij aan eiser een inreisverbod heeft opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Het privéleven dat eiser in Nederland heeft opgebouwd, maakt dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden in de zin van artikel 8 van het EVRM die voor verweerder reden moeten zijn om hem een verblijfsvergunning te verlenen. Verweerder mag hierbij niet volstaan met een verwijzing naar de eerder gemaakte belangenafweging, maar moet op basis van de huidige omstandigheden een nieuwe weging maken. Anders dan verweerder heeft gesteld, overstijgt eisers vrijwilligerswerk de te verwachten mate van betrokkenheid bij de Nederlandse samenleving. Dat eiser ook (financiële) beloningen krijgt voor zijn vrijwilligerswerk, doet daar niet aan af. Daarnaast heeft eiser sterkere banden met Nederland dan met Marokko. Eiser beroept zich op het arrest G.S. [4] en jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter, [5] waaruit volgt dat in het kader van het evenredigheidsbeginsel moest worden onderzocht of eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. Nu eiser sinds 2017 geen strafbare feiten heeft gepleegd en een positieve gedragsverandering heeft laten zien, kan niet gesteld worden dat hij nog een bedreiging voor de openbare orde vormt. Tot slot heeft verweerder de redelijke termijn overschreden door niet op tijd te beslissen op het bezwaar van eiser.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk, maar wijst wel een schadevergoeding toe. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
Artikel 8 van het EVRM
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Nederland privéleven heeft opgebouwd in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat betekent dat verweerder de belangen van Nederland moest afwegen tegen de belangen van eiser, zoals hij heeft gedaan in het bestreden besluit. In dat kader is in geschil of verweerder eisers aanvraag moest inwilligen omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat binding die met Nederland ontstaat door langdurig illegaal verblijf niet voldoende is om een schending van privéleven aan te nemen. [6] Dit ligt anders als de band die de vreemdeling met Nederland heeft, de gebruikelijke banden overstijgt.
6.1.
Nu eiser zijn privéleven heeft opgebouwd terwijl hij zich ervan bewust was dat hij geen rechtmatig verblijf had, is verweerder alleen verplicht eiser een verblijfsvergunning te verlenen als er uitzonderlijke omstandigheden van toepassing zijn. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat de uitzonderlijke omstandigheden volgens hem bestaan uit het vrijwilligerswerk dat hij doet en zijn maatschappelijke (voorbeeld)functie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hiermee geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Verweerder heeft mogen vinden dat het gegeven dat eiser Nederlands spreekt en hier sociale contacten heeft opgedaan, past bij een verblijf van ruim twintig jaar. Hoewel het positief is dat eiser maatschappelijk betrokken is en vrijwilligerswerk verricht, mocht verweerder daarover het standpunt innemen dat zulke betrokkenheid ook te verwachten is bij een langdurig verblijf in Nederland. Anders dan eiser heeft betoogd, heeft verweerder er daarnaast op mogen wijzen dat eiser met zijn vrijwilligerswerk ook deels in zijn levensonderhoud voorziet. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij er eten, kleding en geld voor terugkrijgt. [7] Hoewel de rechtbank eiser volgt in het betoog dat hij meer vrijwilligerswerk doet dan de in het besluit genoemde 1 à 2 uur per week, [8] heeft verweerder ook in de belangenafweging meegenomen dat het om meer uren kan gaan. [9] Verweerder heeft ter zitting en in het bestreden besluit namelijk aangegeven dat, ook als wordt aangenomen dat het gaat om meer uren, dit de gebruikelijke banden niet overstijgt. Verweerder mocht daarom tot de conclusie komen dat eiser niet meer dan gebruikelijke banden met Nederland heeft vanwege zijn maatschappelijke betrokkenheid. De verwijzing van eiser naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over het privéleven bij langdurig illegaal verblijf, doet aan het voorgaande niet af. Eiser heeft met deze verwijzingen namelijk niet geconcretiseerd welke relevante omstandigheden verweerder onvoldoende heeft betrokken in de belangenafweging.
6.2.
Verweerder heeft in de belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank ook de andere relevante elementen betrokken. Zo heeft verweerder naast eisers banden met Nederland, ook eisers banden met Marokko meegewogen. In dat kader mocht verweerder erop wijzen dat eiser er tijdens de hoorzitting blijk van heeft gegeven dat hij zich nog sterk verbonden voelt met Marokko. Dat eiser een bi-culturele achtergrond heeft, betekent niet dat verweerder het bestaan van banden met Marokko niet in het nadeel van eiser mocht meewegen. Tot slot heeft verweerder eisers criminele verleden in eisers nadeel mogen meewegen en heeft er daarbij aandacht aan besteed dat eiser sinds 2017 geen misdrijven meer heeft begaan. Hierbij mocht verweerder betekenis toekennen aan de omstandigheid dat eiser over een langere periode verschillende keren is veroordeeld voor het plegen van misdrijven en dat de effecten van de gepleegde misdrijven nog lang doorwerken, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht. De omstandigheid dat eiser inmiddels geruime tijd niet meer is veroordeeld, is weliswaar een positieve ontwikkeling, maar maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder in het kader van de belangenafweging aan de gepleegde misdrijven in het geheel geen gewicht meer mocht toekennen.
6.3.
Het betoog van eiser dat verweerder voor de motivering van de belangenafweging niet mocht verwijzen naar een eerder gemaakte belangenafweging, slaagt niet. Anders dan eiser heeft betoogd, staat hiermee namelijk niet vast dat de belangenafweging weer in eisers nadeel zou uitvallen. Wel was verweerder in deze procedure gehouden om recente ontwikkelingen in eisers privéleven mee te nemen. Uit het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder dit heeft gedaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft volstaan met een verwijzing naar de eerdere belangenafweging, maar hier ook een beoordeling aan heeft toegevoegd op basis van eisers recente situatie. Verweerder heeft hierbij geput uit de hoorzitting in bezwaar in de huidige procedure, waarin eiser is gevraagd naar zijn actuele situatie, waaronder zijn vrijwilligerswerk en zijn banden met Nederland en Marokko.
6.4.
Ook eisers betoog dat onvoldoende is meegewogen dat hij al geruime tijd illegaal in Nederland verblijft omdat verweerder niet voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting, slaagt niet. Ter zitting heeft verweerder er in dit verband op gewezen dat hij herhaaldelijk pogingen heeft gedaan om eiser uit te zetten. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het dossier. Verweerder heeft verder toegelicht dat er, vanwege het ontbreken van een paspoort, tot voor kort een aanvraag voor een laissez-passer bij de Marokkaanse autoriteiten liep. Dat eiser intussen wel een paspoort blijkt te hebben, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting heeft gewerkt, temeer nu onduidelijk is gebleven of en zo ja vanaf wanneer verweerder hiervan op de hoogte was dan wel had moeten zijn. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat eiser in het verleden zelf een valse naam en nationaliteit heeft opgegeven en daarmee zijn uitzetting heeft gefrustreerd. Ook dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het dossier.
6.5.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank de belangenafweging met betrekking tot het privéleven in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder hoefde in eisers opgebouwde privéleven dan ook geen reden te zien om hem vrij te stellen van het mvv-vereiste. [10]
De afwijzing op grond van de openbare orde
7. Uit verweerders beleid blijkt dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning onder andere afwijst op grond van de openbare orde als de vreemdeling voor een misdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. [11] Als een aantal jaren is verstreken sinds de veroordeling, kan dit voor verweerder een reden zijn om de aanvraag niet af te wijzen op grond van de openbare orde, maar deze uitzondering gaat niet op als de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld. [12] Nu eiser meermaals is veroordeeld voor onder andere straathandel in harddrugs, het in bezit hebben van harddrugs, witwassen, en het opzettelijk gebruiken van een alarmnummer zonder dat daartoe de noodzaak is, mocht verweerder volgens zijn beleid concluderen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
7.1.
Verweerder heeft zich ook deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in de Awb, om eisers aanvraag af te wijzen wegens de openbare orde. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat de Nederlandse staat belang heeft bij een veilige samenleving en dat eiser dit heeft aangetast door onder andere drugsdelicten te plegen. Verweerder heeft hierbij verder mogen wijzen op de ernstige aard van de delicten en de hoge totale duur van de opgelegde gevangenisstraffen, namelijk ruim 7,5 jaar. Ook heeft verweerder meegewogen dat inmiddels een aantal jaar is verstreken sinds eisers laatste veroordeling en dat hij sindsdien van zijn verslaving af is en vrijwilligerswerk doet, maar hierbij mogen concluderen dat dit niet afdoet aan het gevaar dat uitgaat van de gepleegde misdrijven.
7.2.
Eisers beroep op het arrest G.S. kan niet slagen. Dat arrest gaat namelijk over de Gezinsherenigingsrichtlijn, die in het geval van eiser niet van toepassing is. Eiser heeft ter zitting gesteld niet te betogen dat die richtlijn van toepassing is, maar dat de uitleg van het arrest over het Unierechtelijk openbare orde criterium hier wel geldt. De rechtbank is met verweerder eens dat hij niet hoeft te toetsen aan het Unierechtelijk openbare orde criterium. Er is hier geen link met het Unierecht. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning die is gebaseerd op nationaal recht. Om die reden hoeft verweerder bij de beoordeling van die aanvraag niet te toetsen aan het Unierechtelijk openbare orde criterium.
7.3.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder eisers aanvraag ook afwijzen omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
Overschrijding van de redelijke termijn
8. Eiser heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [13] dat als uitgangspunt een redelijke termijn van vier jaar geldt voor de afdoening van bestuursrechtelijke geschillen die bestaan uit een bezwaarprocedure en twee rechterlijke instanties. Die termijn bestaat uit een half jaar voor de bezwaarfase, anderhalf jaar voor de beroepsfase en twee jaar voor het hoger beroep. De termijn begint op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaar heeft ontvangen. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, dan geldt een immateriële schadevergoeding van € 500,- voor ieder half jaar waarmee de redelijke termijn wordt overschreden.
9. Eiser heeft op 21 juli 2023 bezwaar ingesteld en verweerder heeft op 28 januari 2025 besloten op het bezwaar. De bezwaarprocedure heeft daarmee anderhalf jaar geduurd, een jaar langer dan de redelijke termijn toelaat. Eiser heeft beroep ingesteld op 31 januari 2025. De beroepsprocedure heeft met de uitspraak van vandaag dus afgerond negen maanden geduurd, zodat de redelijke termijn in beroep niet is overschreden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de termijnoverschrijding in bezwaar een gevolg is van een gebrek aan capaciteit bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze omstandigheid voor rekening van verweerder. Er zijn geen andere omstandigheden naar voren gekomen die maken dat de termijnoverschrijding (deels) voor rekening van eiser komt. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te oordelen dat de vergoeding van de termijnoverschrijding in zijn geheel voor rekening komt van verweerder. Daarbij wordt uitgegaan van een bedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Bij de hiervoor vastgestelde overschrijding bedraagt de schadevergoeding dus € 1.000,-.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
11. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een schadevergoeding van € 1.000,- moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2025.
de rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2019 (ECLI:EU:C:2019:1072).
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2069).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1429).
7.Zie pagina 4 van het verslag van gehoor van 21 augustus 2024.
8.De rechtbank maakt dit op uit het verslag van het gehoor, zie vorige noot.
9.Zie pagina 3, vierde alinea, van het bestreden besluit.
10.Zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000 samen met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000.
11.Zie artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c van het Vb 2000.
12.Zie paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5355.