In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2025, in de zaak AWB 25/2302, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk beoordeeld. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, verblijft sinds 1999 in Nederland en heeft in 2006 een ongewenstverklaring gekregen, die in 2022 is opgeheven met een inreisverbod van twee jaar. De aanvraag voor de verblijfsvergunning werd afgewezen op 18 juli 2023 en na bezwaar bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft op 11 september 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat eiser in Nederland een privéleven heeft opgebouwd, maar dat dit niet leidt tot uitzonderlijke omstandigheden die een verblijfsvergunning rechtvaardigen. De belangenafweging tussen de belangen van eiser en de Nederlandse staat viel in het nadeel van eiser uit, mede door zijn strafrechtelijk verleden en het feit dat hij geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Eiser heeft betoogd dat zijn vrijwilligerswerk en maatschappelijke betrokkenheid uitzonderlijke omstandigheden vormen, maar de rechtbank oordeelt dat deze betrokkenheid niet boven de gebruikelijke banden met Nederland uitstijgt.
De rechtbank wijst het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe van € 1.000,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag op grond van openbare orde gerechtvaardigd is, gezien eisers strafrechtelijke verleden en de ernst van de gepleegde misdrijven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in het kader van het EVRM, maar bevestigt ook dat de Nederlandse staat belang heeft bij een veilige samenleving.