ECLI:NL:RBDHA:2025:20444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL25.43974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Kroatië en de persoonlijke situatie van de eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Turkse vrouw, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die eerder was afgewezen. Tijdens de zitting op 24 oktober 2025 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiseres niet inhoudelijk was behandeld, omdat Kroatië verantwoordelijk was op basis van eerdere asielaanvragen. Eiseres heeft echter aangevoerd dat haar persoonlijke situatie, waaronder psychologische problemen van haar zoon, onvoldoende was meegewogen in de beslissing van de minister. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet inhoudelijk werd behandeld, vooral gezien de recente traumatische ervaringen van de zoon van eiseres. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de persoonlijke omstandigheden van eiseres en haar zoon in acht moeten worden genomen. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.43974

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
mede namens haar minderjarige zoon:
[minderjarige]
(gemachtigde: mr. O. Saraç),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Arts).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 10 oktober 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:18716) het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum 1] 1983 en de Turkse nationaliteit te hebben. Zij stelt dat haar zoon op [datum 2] 2015 is geboren. Eiseres heeft mede namens haar zoon op 15 juni 2025 asiel in Nederland aangevraagd.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eisers op 9 juni 2025 in Kroatië om internationale bescherming hebben verzocht. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Kroatië verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [1] Op 13 augustus 2025 heeft Kroatië dit verzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat in het (standaard)voornemen ten onrechte niet is ingegaan op haar persoonlijke situatie. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 november 2023 heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat een standaardvoornemen (in een Dublinprocedure) niet betekent dat de besluitvorming onzorgvuldig is. [2] Verweerder heeft in het voornemen alle voor zijn standpunt dragende overwegingen opgenomen. Het indienen van een zienswijze is vervolgens een mogelijkheid voor eiseres om op het voornemen te reageren. Eiseres heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waardoor verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de persoonlijke situatie van eiseres.
5. Vastgesteld wordt dat niet in geschil is dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van eiseres haar asielaanvraag. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat in het geval van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt wordt ook bevestigd in de rechtspraak van de Afdeling. [3] Daarbij heeft de Afdeling de door eiseres aangehaalde bronnen [4] betrokken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Wat eiseres heeft aangevoerd over haar eerdere ervaringen in Kroatië leidt eveneens niet tot een andere conclusie. Deze persoonlijke ervaringen vonden plaats toen eiseres illegaal Kroatië was ingereisd. Als gevolg van het claimakkoord zal eiseres echter worden overgedragen als Dublinclaimant aan Kroatië. Dat betekent dat Kroatië heeft gegarandeerd dat haar asielaanvraag in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Indien eiseres vindt dat Kroatië zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op haar weg om daarover in Kroatië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor eiseres niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
6. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag niet inhoudelijk aan zich trekt op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat niet is bestreden dat de zoon van eiseres in de ochtend van 13 oktober 2025 is gevlucht uit de opvang en pas in de avond van 15 oktober 2025 weer is teruggekeerd naar de opvang en eiseres. Na zijn terugkeer vertelde de zoon aan eiseres over een voor hem traumatische ervaring in Kroatië. Eiseres heeft vervolgens geprobeerd een afspraak bij een psycholoog in te plannen. Eiseres stelt dat zij alleen een afspraak kon krijgen met een verpleegkundige. Volgens eiseres werd een doktersafspraak geweigerd, omdat eiseres een Dublinprocedure heeft. Zij heeft naar aanleiding hiervan op 22 oktober 2025 een klacht ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze omstandigheden onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij zijn afweging om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen. De enkele stelling van verweerder dat er geen medische stukken zijn overgelegd, is onvoldoende. Eiseres stelt namelijk dat het maken van een doktersafspraak voor haar niet mogelijk is.
7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Zij ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van verweerder om aan de hand van de recente ontwikkelingen te motiveren of hij aanleiding ziet om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907). [5] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.804 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 4 november 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2023:4348.
3.Zie ook de uitspraken van de Afdeling van bijvoorbeeld 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037 en 24 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1869.
4.AIDA-rapport update 2022 en een brief van het Centre for Peace Studies van 19 januari 2024.
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.