ECLI:NL:RBDHA:2025:20987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL24.42222
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Turkse eiseres op basis van inburgeringsvereiste en standstill-bepaling

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Turkse eiseres die een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had ingediend om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag afgewezen op grond van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat de inburgeringsplicht in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 en de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had afgewezen, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed en niet aannemelijk had gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om in te burgeren. De rechtbank concludeerde dat de inburgeringsplicht gerechtvaardigd was door een dwingende reden van algemeen belang, namelijk de integratie van Turkse nieuwkomers. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42222

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag die namens eiseres is ingediend om aan haar een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag voor een mvv met het doel ‘Verblijf als familie-of gezinslid bij [persoon A] ’, terecht heeft afgewezen omdat eiseres niet aan de voorwaarden voor het verlenen van de mvv voldoet. De minister mag aan haar tegenwerpen dat zij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Dit is namelijk niet in strijd met de standstill-bepaling uit het Besluit nr. 1/80. [1] Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om in te burgeren. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de herinvoering van het inburgeringsvereiste in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van het Besluit nr. 1/80. In overweging 5 bespreekt de rechtbank de beroepsgrond dat de herinvoering van de inburgeringsplicht in strijd is met de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst. Onder 6 gaat de rechtbank in op het betoog van eiseres dat de zaak moet worden aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Het oordeel van de rechtbank over de vraag of eiseres zich aantoonbaar heeft ingespannen om aan het inburgeringsvereiste te voldoen, staat onder 7. In overweging 8 gaat de rechtbank in op de beroepsgrond dat de minister geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Aan het eind onder 9 staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. [persoon A] , hierna ook ‘referent’, heeft namens eiseres een mvv-aanvraag ingediend voor het doel ‘Verblijf als familie-of gezinslid bij [persoon A] ’. Met het bestreden besluit van 20 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op 5 augustus 2025 een verweerschrift ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. S. Raissi als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978, zij heeft de Turkse nationaliteit en woont in Turkije. Haar echtgenoot, referent [persoon A] , heeft in Nederland een verblijfsvergunning en is sinds 2014 werkzaam in Nederland. Eiseres en referent hebben in 2022 een relatie gekregen en eiseres wil graag naar Nederland komen om hier samen met referent het gezinsleven uit te oefenen. Zij heeft daarom de onderhavige aanvraag ingediend.
3.1.
Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een mvv is dat moet worden ingeburgerd. Als daar niet aan wordt voldaan kan de minister de aanvraag afwijzen op grond van artikel 16, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Volgens de minister heeft eiseres niet aan het inburgeringsvereiste voldaan en is er geen sprake van bijzondere omstandigheden. Daarom heeft de minister haar aanvraag afgewezen.
3.2.
Eiseres is het niet eens met deze afwijzing. In de eerste plaats meent zij dat het inburgeringsvereiste in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 en de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst. [2]
3.3.
In de tweede plaats heeft eiseres geprobeerd om aan het inburgeringsvereiste te voldoen. Volgens eiseres is het onevenredig om het inburgeringsvereiste aan haar tegen te werpen, gelet op haar inspanningen en haar persoonlijke omstandigheden.
Is het tegenwerpen van de inburgeringsplicht in strijd met de standstill-bepaling van Besluit nr. 1/80?
4. Eiseres betoogt dat het tegenwerpen van de inburgeringsplicht in strijd is met de standstill-bepaling van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. Er is volgens eiseres geen sprake van een dwingende reden van algemeen belang voor invoering van de inburgeringsplicht en het is ook geen noodzakelijke maatregel. Om die reden is er geen reden om een nieuwe beperking in te stellen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het herinvoeren van de inburgeringsplicht in het buitenland voor Turkse nieuwkomers weliswaar een nieuwe beperking inhoudt als bedoeld in artikel 13 van Besluit nr. 1/80, maar deze beperking wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang, namelijk de integratie van Turkse nieuwkomers. Deze beperking is geschikt, noodzakelijk en evenredig. De rechtbank legt dit hieronder verder uit.
4.2.
In artikel 13 van Besluit nr. 1/80, de standstill-bepaling, staat dat er geen nieuwe beperkingen mogen worden ingevoerd met betrekking tot de toegang tot werkgelegenheid van Turkse werknemers en hun gezinsleden.
4.3.
Eerder gold in Nederland de plicht tot inburgering voor Turkse nieuwkomers. Dit volgde eerst uit de Wet inburgering nieuwkomers uit 1998 en daarna uit de Wet inburgering uit 2007. In 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep [3] geoordeeld dat de inburgeringplicht voor Turkse staatsburgers in strijd is met het Turks associatierecht. De inburgeringsplicht is daarna afgeschaft. Vervolgens heeft het Hof van Justitie in het Demir-arrest [4] geoordeeld dat een nieuwe beperking op de toegang tot werkgelegenheid van Turkse staatsburgers niet in strijd is met de standstill-bepaling als deze rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang. In het Caner Genc-arrest [5] heeft het Hof van Justitie verduidelijkt dat een nieuwe beperking geschikt, noodzakelijk en evenredig moet zijn. Ook volgt uit rechtspraak van het Hof van Justitie dat het bevorderen van integratie een dwingende maatregel van algemeen belang is.
4.4.
Gelet op het bovenstaande toetsingskader stelt de minister zich dan ook terecht op het standpunt dat de inburgeringsplicht een geschikte maatregel is om het legitieme doel, de integratie van Turkse nieuwkomers door het opdoen van basale kennis van de Nederlandse taal en samenleving, te waarborgen. Dit zorgt namelijk voor een betere en succesvolle integratie van deze groep in de Nederlandse samenleving, hetgeen noodzakelijk is. [6] De verwijzing van eiseres naar de arresten Abatay en Sahin [7] , Toprak en Oguz [8] en Tekdemir [9] doen hier geen afbreuk aan. Ook de verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2011 leidt gelet niet tot een ander oordeel, met name niet nu de arresten van het Hof van Justitie waarin uiteen wordt gezet wanneer een nieuwe beperking is toegestaan, van een latere datum zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de inburgeringsplicht in strijd met de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst?
5. Eiseres betoogt verder dat door de herinvoering van de inburgeringsplicht sprake is van strijd met de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst. Door herinvoering van de inburgeringsplicht worden Turkse werknemers in een moeilijke en oneerlijke positie gebracht. Het gezinslid dat zich bij hen wil voegen in Nederland moet namelijk eerst inburgeren. Dit levert een dilemma op voor de Turkse werknemer die zich al in Nederland bevindt.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de inburgeringsplicht niet strijdig met artikel 9 van de Associatieovereenkomst. In de overwegingen onder 4.1. en verder oordeelt de rechtbank dat sprake is van een nieuwe beperking die haar rechtvaardiging vindt in een dwingende reden van algemeen belang, en die geschikt noodzakelijk en evenredig is. Om die reden is er dan ook geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid op basis van nationaliteit door de herinvoering van de inburgeringsplicht. Het beroep van eiseres op de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst slaagt daarom niet. [10]
Moet de rechtbank de zaak aanhouden in afwachting van de gestelde prejudiciële vragen?
6. Eiseres betoogt verder dat de rechtbank de inhoudelijke beoordeling van het beroep moet aanhouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Afdeling van 11 juni 2025 [11] over de uitleg van de rechtsvraag of het onderscheid op grond van nationaliteit tussen vreemdelingen die moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste in het buitenland en vreemdelingen die daarvan zijn vrijgesteld op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de door de Afdeling aan het Hof van Justitie gestelde prejudiciële vragen af te wachten voorafgaand aan het uitspreken van een oordeel in het door eiseres ingediende beroep. Onder verwijzing naar de eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 juni 2024 [12] , is de rechtbank namelijk van oordeel dat het inburgeringsvereiste geen ongerechtvaardigd onderscheid maakt op basis van nationaliteit. Zij ziet geen reden om de zaak aan te houden of om van haar eerdere oordeel af te wijken.
Werpt de minister ten onrechte tegen dat eiseres niet voldoet aan het inburgeringsvereiste?
7. Eiseres betoogt dat de minister haar ten onrechte tegenwerpt dat zij niet aan het inburgeringsvereiste voldoet. Zij heeft voldoende inspanningen verricht om in te burgeren, maar gelet op haar analfabetisme en haar leeftijd (45 jaar) is dit niet gelukt. De instelling waar eiseres de inburgeringscursussen volgde heeft ook besloten dat zij ondanks haar inspanningen niet in staat is om de cursus met goed gevolg af te ronden. Het tegenwerpen van het inburgeringsvereiste is voor eiseres onredelijk bezwarend en maakt het voor haar onmogelijk om haar gezinsleven uit te oefenen.
Toetsingskader
7.1.
Voor het verlenen van een mvv geldt als vereiste dat een vreemdeling in het jaar vóór het indienen van de mvv-aanvraag geslaagd moet zijn voor het basisexamen inburgering buitenland. Met dat examen wordt kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij getoetst. Als niet wordt voldaan aan het inburgeringsvereiste volgt uit artikel 16, eerste lid, onder h, van de Vw 2000 dat de mvv-aanvraag kan worden afgewezen.
7.2.
De minister wijst de mvv-aanvraag niet af als bijzondere individuele omstandigheden bestaan waardoor gezinshereniging onmogelijk of erg moeilijk is als de vreemdeling aan het inburgeringsvereiste moet voldoen. Als de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid meent dat zulke omstandigheden aan de orde zijn, kan een vreemdeling worden vrijgesteld van de plicht om te slagen voor het examen op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De inspanningen van de vreemdeling om te slagen voor het examen mogen namelijk niet zo lang duren dat gezinshereniging onmogelijk of erg moeilijk wordt. In de Werkinstructie 2021/21 is dit door de minister nader uitgewerkt.
Oordeel van de rechtbank
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich op goede gronden op het standpunt dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om te voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft gesteld dat zij vanwege analfabetisme en haar oude leeftijd van 45 jaar, niet in staat is om het inburgeringsexamen met succes af te leggen. Zij heeft dit alleen niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete stukken of verklaringen. De overgelegde verklaring waaruit volgens eiseres volgt dat zij niet in staat is om het inburgeringsexamen af te ronden, is daarvoor onvoldoende. Het betreft namelijk een summiere en ongedateerde verklaring, waaruit ook niet duidelijk is dat het, zoals eiseres stelt, om een gerenommeerd Turks opleidingsinstituut gaat waar zij lessen zou hebben gevolgd. Evenmin blijkt uit de verklaring hoe lang eiseres de cursus/lessen heeft gevolgd en in hoeverre dit onderwijs aansluit bij haar leerbehoeften als analfabeet. Ook is niet duidelijk of de opsteller van de verklaring gekwalificeerd is om een cursus aan te bieden ter voorbereiding op het inburgeringsexamen. Verder heeft eiseres nagelaten om op een andere manier te onderbouwen dat zij gelet op haar analfabetisme en haar leeftijd niet in staat is om het inburgeringsexamen af te leggen en welke inspanningen zij daartoe heeft verricht. De minister stelt zich op de zitting terecht op het standpunt dat eiseres ook geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat zij één van de deelexamens heeft afgenomen en daarvoor niet is geslaagd. Ook heeft zij geen studiepakket voor analfabeten aangeschaft. De beroepsgrond slaagt niet.
Arrest Dogan
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat de minister bij de beoordeling van de vraag of het inburgeringsvereiste wordt tegengeworpen, rekening houdt met de bijzondere omstandigheden van het concrete geval. Van een automatisch afwijzen is dus geen sprake, zodat het op de zitting gedane beroep op het arrest Dogan [13] reeds daarom niet slaagt.
Heeft de minister een juiste belangenafweging verricht in het kader van artikel 8 van het EVRM?
8. Eiseres betoogt dat de minister in de belangenafweging van het familie-en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, ten onrechte geen fair balance heeft gevonden tussen de belangen van de Nederlandse Staat enerzijds en van eiseres anderzijds. De minister moet bij een verzoek om gezinshereniging op grond van artikel 8 van het EVRM altijd een belangenafweging maken. Dit is ten onrechte door de minister nagelaten. De minister is echter enkel ingegaan op de belangen van de Nederlandse Staat. Het belang van eiseres is volledig buiten beschouwing gelaten. Ook bestaat er een objectieve belemmering om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen. Referent is weliswaar afkomstig uit Turkije, maar hij woont al jaren in Nederland en heeft hier een sociaal leven, werk en zijn woning. De minister kan niet van hem verwachten dat hij ergens anders gaat wonen. Dat is namelijk onevenredig.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de belangen van eiseres in de belangenafweging of sprake is van beschermenswaardig familie-of gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM, gemotiveerd zijn afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse Staat. Anders dan eiseres stelt zijn de belangen van haar en van referent wel meegewogen. De minister is er in de belangenafweging van uitgegaan dat eiseres en referent belang hebben om in Nederland het gezinsleven uit te oefenen. Ook is in het voordeel van eiseres meegewogen dat referent een eigen inkomen heeft om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. De minister verwacht ook niet dat referent naar Turkije verhuist. De minister stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat het voor eiseres mogelijk is om binnen een redelijke termijn aan de inburgeringsplicht te voldoen. De minister mag in ieder geval verwachten dat zij zich gedurende een redelijke termijn inzet en inspant om alsnog te slagen voor het inburgeringsexamen. Tot het moment dat zij aan de voorwaarden voldoet kan het familieleven op afstand worden vormgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag voor een mvv voor verblijf bij familie- of gezinslid, terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling en de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
2.Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, Ankara, 12-09-1963.
3.Uitspraak van 16 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4959.
4.Arrest van 7 november 2013, ECLI:EU:C:2013:725.
5.Arrest van 12 april 2016, ECLI:EU:C:2016:247
6.Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7842.
7.ECLI:EU:C:2003:572, HvJ 21 oktober 2003.
8.ECLI:EU:C:2010:756, HvJ 9 december 2010.
9.ECLI:EU:C:2017:239, HvJ 29 maart 2017.
10.Zie in dit kader ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7842.
11.ABRvS 11 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2628.
12.Deze rechtbank en zittingsplaats, 11 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9148.
13.HvJ 10 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2066.