ECLI:NL:RBDHA:2025:20999

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
NL25.42881 en NL25.42877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvragen met dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, zijn de beroepen van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie gegrond verklaard. Eerder had de rechtbank al bepaald dat de minister binnen zestien weken na eerdere uitspraken een besluit moest nemen op de asielaanvragen van de eisers. De rechtbank had ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De huidige uitspraak betreft opvolgende beroepen van eisers, omdat de minister niet tijdig had beslist op hun aanvragen van 30 juli 2023.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ontvankelijk en kennelijk gegrond zijn. De minister moet nu binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit nemen op de aanvragen. De rechtbank legt een nieuwe dwangsom op van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-, voor het geval de minister niet binnen de gestelde termijn beslist. De rechtbank overweegt dat de eerder opgelegde dwangsom niet heeft geleid tot een besluit, maar ziet geen aanleiding om deze te verhogen. Daarnaast moet de minister de proceskosten van de eisers vergoeden, vastgesteld op € 453,50.

De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de eisers de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en jurisprudentie van de Raad van State in overweging genomen bij het nemen van deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.42881 en NL25.42877

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam], V-nummer: [nummer],
gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In eerdere procedures heeft deze rechtbank en zittingsplaats de beroepen van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard (NL24.45444 en NL24.45445). De minister moest binnen een termijn van zestien weken na de datum van de uitspraken alsnog een besluit nemen op de asielaanvragen. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, hij een dwangsom van € 100,- moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over de opvolgende beroepen die eisers hebben ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvragen van 30 juli 2023.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiser de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraken van 18 december 2024 en 30 december 2024 heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van zestien weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvragen genomen.
4. De beroepen zijn ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvragen. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
6. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [6] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Als uitgangspunt geldt dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. In deze gevallen heeft op 26 februari 2025 en 6 maart 2025 een nader gehoor plaatsgevonden. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van vier weken een besluit moet nemen, die begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
7. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvragen neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen, aan eisers gezamenlijk, voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, nu met een maximum van € 15.000,-. [8] De rechtbank overweegt dat deze dwangsom redelijk is. In het feit dat de eerder opgelegde dwangsom niet heeft geleid tot het nemen van een besluit ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding voor een verhoging van de dwangsom.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister vier weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
10. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Omdat de werkzaamheden van de gemachtigde van eisers nagenoeg identiek zijn geweest en sprake is van samenhangende zaken, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen vier weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van K.D.M. Nijholt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.