ECLI:NL:RBDHA:2025:21132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
NL25.53287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

Op 7 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd op 23 oktober 2025. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft eerder, op 11 juli 2025 en 21 augustus 2025, uitspraken gedaan over de rechtmatigheid van de bewaring. In deze uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 18 augustus 2025. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de minister opnieuw de belangen van eiser bij een dreigende uitzetting moest toetsen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe of gewijzigde omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. Eiser had geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop wezen dat de voortzetting van de inbewaringstelling onrechtmatig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, in aanwezigheid van griffier mr. N. El-Amrani, en werd openbaar gemaakt op 11 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.53287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Procesverloop

De minister heeft op 23 oktober 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Deze maatregel is bij uitspraak van 11 juli 2025 eerder getoetst. [1] Het eerste vervolgberoep is getoetst bij uitspraak van 21 augustus 2025. [2]
De minister heeft de rechtbank, op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000, van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft op 4 november 2025 bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
1.1.
Uit de uitspraak van 21 augustus 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 augustus 2025) onrechtmatig is.
Is er voldoende getoetst of eiser uitzetbaar is?
2. Eiser voert aan dat de minister bij een dreigende uitzetting opnieuw de belangen van eiser dient te toetsen. Dat de minister dit al heeft gedaan bij het opleggen van het terugkeerbesluit is onvoldoende. De minister dient opnieuw te beoordelen of uitzetting niet in strijd is met de belangen van het kind en familie- en gezinsleven. Hierbij verwijst eiser naar het arrest Adrar. [3]
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 september 2025 [4] en het arrest Adrar [5] van het Hof van Justitie van 4 september 2025 is beslist dat de bewaringsrechter, bij de toetsing van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een illegaal verblijvende vreemdeling ter uitvoering van een definitief terugkeerbesluit, gehouden is om – zo nodig ambtshalve – te beoordelen of het beginsel van non-refoulement, het belang van het kind en het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven zich verzetten tegen die verwijdering. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunt biedt voor het vermoeden dat met de uitvoering van het terugkeerbesluit afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het kind of familie- en gezinsleven. Zoals in het vorige vervolgberoep is geoordeeld door deze rechtbank en deze zittingsplaats is er over het terugkeerbesluit een inhoudelijk oordeel gegeven waarbij is gekeken naar artikel 8 van het EVRM. Daarbij is ook meegenomen dat de belangen van de kinderen worden meegewogen in de asielprocedure van eisers vrouw. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om hierover anders te oordelen. Verder is niet gebleken van nieuwe of gewijzigde omstandigheden sinds het eerdere vervolgberoep die aanleiding geven tot een andere beoordeling. Eiser heeft ook tijdens de vertrekgesprekken geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die erop wijzen dat voorzetting van de inbewaringstelling onrechtmatig zou zijn of dat uitzetting niet langer mogelijk is. Anders dan eiser lijkt te betogen, blijkt uit het dossier bovendien niet dat een feitelijke uitzetting reeds gepland staat.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 11 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13568.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 21 augustus 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:15780.
3.HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.
4.ABRvS 2 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4178.
5.ECLI:EU:C:2025:647.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en HvJEU 4 september 2025, ECLI:EU:C:2025:647.