ECLI:NL:RBDHA:2025:21463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
NL24.11377
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming en terugkeerbesluit van een Marokkaanse eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2025, wordt het beroep van een Marokkaanse eiseres tegen een terugkeerbesluit beoordeeld. De eiseres had tijdelijk verblijf in Nederland op basis van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, maar haar verblijfsrecht eindigde op 4 maart 2024. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, legde op 11 juli 2025 een terugkeerbesluit op, omdat eiseres niet langer rechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank behandelt het beroep op 1 oktober 2025, waarbij de eiseres en haar gemachtigde aanwezig zijn, evenals een tolk en de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiseres op 4 maart 2024 rechtmatig was, en dat verweerder bevoegd was om het terugkeerbesluit op te leggen. Eiseres voerde aan dat de beëindiging onterecht was en dat er geen onderzoek was gedaan naar haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de vrees voor eerwraak bij terugkeer naar Marokko. De rechtbank concludeert echter dat eiseres geen rechtmatig verblijf had op het moment van het terugkeerbesluit en dat verweerder geen verplichting had om haar te horen over haar persoonlijke omstandigheden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11377

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. F.E. Mahler).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het aan haar opgelegde terugkeerbesluit.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 11 juli 2025 aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd en bepaald dat zij binnen vier weken na de uitspraak op dit beroep Nederland dient te verlaten.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, K. Ajdid als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres verbleef op basis van een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne op het moment dat de invasie van Oekraïne door de Russische strijdkrachten begon. Van 25 augustus 2022 tot 4 maart 2024 heeft eiseres rechtmatig verblijf in Nederland gehad op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. [1]
3. Op 21 februari 2024 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar verblijfsrecht op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming van rechtswege eindigt per 4 maart 2024, nu niet langer facultatieve tijdelijke bescherming wordt verleend aan derdelanders die een tijdelijk verblijfsrecht hadden in Oekraïne. Met dezelfde brief heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2024. Verweerder heeft dat besluit ingetrokken [2] en onder verwijzing naar artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervangen met het besluit van 11 juli 2025. Het beroep van eiseres heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege ook betrekking op het nieuw genomen besluit.
3.2.
Met het nieuwe besluit van 11 juli 2025 heeft verweerder eiseres een terugkeerbesluit opgelegd omdat zij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder heeft daarbij geconcludeerd dat er geen sprake is van risico’s bij terugkeer naar Marokko en dat er geen aanleiding bestaat om eiseres te horen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres voert aan dat de haar verleende tijdelijke bescherming ten onrechte is beëindigd en dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd. Verweerder heeft de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiseres gebaseerd op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 januari 2024, [3] waarin het uitvoeringsbesluit van de Raad van de Europese Unie [4] op verkeerde wijze is uitgelegd. Daarnaast heeft eiseres tot 4 september 2025 ook rechtmatig verblijf op grond van de door verweerder gehanteerde bevriezingsmaatregel. [5] Het terugkeerbesluit is daarom prematuur opgelegd. Verder heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van eiseres, haar omstandigheden niet betrokken in de besluitvorming en niet beoordeeld of het opleggen van het terugkeerbesluit in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft privéleven opgebouwd door in Nederland te werken en sociale contacten te onderhouden. Bovendien vreest eiseres voor eerwraak bij terugkeer naar Marokko. Verweerder had eiseres over deze omstandigheden moeten horen alvorens het terugkeerbesluit op te leggen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Rechtmatig verblijf
5. Uit de uitspraken van de Afdeling [6] en het arrest Kaduna en Abkez [7] volgt dat verweerder geen terugkeerbesluit kan opleggen wanneer een vreemdeling (nog) rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dat geldt ook voor de situatie waarin een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van facultatieve tijdelijke bescherming. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen rechtmatig verblijf had op 11 juli 2025 en verweerder daarom bevoegd en verplicht is om een terugkeerbesluit op te leggen.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres namelijk niet in haar betoog dat verweerder de aan haar verleende facultatieve tijdelijke bescherming niet mocht beëindigen per 4 maart 2024. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 23 april 2025, [8] onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 17 januari 2024, [9] geoordeeld dat verweerder de facultatieve tijdelijke bescherming van derdelanders die een tijdelijke verblijfsvergunning hadden in Oekraïne mocht beëindigen op 4 maart 2024. In die uitspraken heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de minister geen toezeggingen heeft gedaan waaruit derdelanders mochten afleiden dat hun tijdelijke bescherming net zo lang zou duren als de verplichte tijdelijke bescherming. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
5.2.
Ook het betoog dat eiseres rechtmatig verblijf heeft vanwege de door verweerder getroffen bevriezingsmaatregel slaagt niet. De tijdelijke bescherming van eiseres is op 4 maart 2024 geëindigd, zodat zij vanaf dat moment geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Dat het haar door middel van de bevriezingsmaatregel was toegestaan om tot 4 september 2025 in Nederland te blijven, maakt niet dat sprake was van rechtmatig verblijf in de zin van het arrest Kaduna en Abkez. Met de bevriezingsmaatregel is immers niet de tijdelijke bescherming verlengd, maar enkel bepaald dat eiseres nog tijdelijk gebruik mocht maken van de rechten die zij onder de tijdelijke bescherming had in afwachting van definitieve besluitvorming. Dit (procedureel) rechtmatig verblijf is van een andere orde dan het rechtmatig verblijf onder de Richtlijn en staat dan ook niet in de weg aan het opleggen van een terugkeerbesluit.
Persoonlijke omstandigheden
6. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar betoog dat verweerder in de individuele omstandigheden van eiseres aanleiding had moeten zien om af te zien van het opleggen van het terugkeerbesluit. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat verweerder middels een gehoor onderzoek had moeten doen naar haar individuele omstandigheden voordat het terugkeerbesluit kon worden opgelegd. Eiseres heeft haar stelling dat zij privéleven heeft in Nederland namelijk niet nader toegelicht. Ook de stelling dat het terugkeerbesluit in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel heeft eiseres niet onderbouwd.
6.1.
De rechtbank overweegt dat eiseres ook de gestelde vrees voor eerwraak bij terugkeer naar Marokko niet heeft onderbouwd. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder in mei 2023 een asielaanvraag van eiseres in behandeling heeft genomen en deze aanvraag heeft afgewezen omdat eiseres niet op het gehoor is verschenen. Op het door verweerder uitgebrachte voornemen tot afwijzing van de asielaanvraag heeft eiseres niet gereageerd en tegen de afwijzende beschikking heeft zij geen beroep ingesteld. Verweerder heeft bij het opleggen van het terugkeerbesluit bovendien in overeenstemming met het arrest Ararat [10] een geactualiseerde beoordeling verricht van de risico’s die eiseres bij terugkeer naar Marokko zou kunnen lopen. Indien eiseres meent dat zij op andere gronden te vrezen heeft voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, staat het haar vrij om wederom een asielaanvraag in te dienen.
6.2.
Zoals de gemachtigde van eiseres terecht aanhaalt, volgt uit rechtspraak van de Afdeling en uit arresten van het Hof van Justitie dat eiseres in staat moet worden gesteld om haar standpunten over het terugkeerbesluit kenbaar te maken alvorens dat wordt opgelegd. [11] De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres daartoe voldoende in staat heeft gesteld, nu zij met een zienswijze heeft kunnen reageren op het voornemen van verweerder om een terugkeerbesluit op te leggen. Verweerder heeft hetgeen eiseres in de zienswijze naar voren heeft gebracht kenbaar betrokken in de besluitvorming. Het is de rechtbank daarbij niet duidelijk welke informatie verweerder volgens eiseres niet heeft kunnen betrekken in de besluitvorming door eiseres niet te horen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Het terugkeerbesluit van 11 juli 2025 is op goede gronden genomen. Er zijn geen belangen gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een beoordeling van het ingetrokken terugkeerbesluit van 21 februari 2024 als bedoeld in artikel 6:19, zesde lid, van de Awb.
8. Nu verweerder het besluit waartegen eiseres beroep had ingesteld, heeft ingetrokken, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in het vergoeden van de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,-. [12]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Jans, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038 (arrest Kaduna en Abkez) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1829.
4.Van 19 oktober 2023.
5.Verweerder heeft in afwachting op het arrest van het Hof van Justitie een bevriezingsmaatregel getroffen, waarmee personen van wie de tijdelijke bescherming was beëindigd langer gebruik mocht maken van de rechten die zij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming hadden. Deze maatregel is beëindigd per 4 september 2025.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2024, ECLI:EU:C:2024:1038.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:892.
11.Eiseres verwijst daarbij naar arresten van het Hof van Justitie van 10 september 2013, ECLI:EU:C:2013:553 en van 25 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:2032, en naar de uitspraak van de Afdeling van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579.
12.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.