ECLI:NL:RBDHA:2025:21532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
24/3232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor vergroting dakterrassen en plaatsing hekwerken

Deze uitspraak betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg is verleend voor het vergroten van dakterrassen en het plaatsen van hekwerken. Eiser, die het niet eens is met deze vergunning, heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 3 september 2025 geoordeeld dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder het relativiteitsvereiste en de procedurele normen die aan de aanvraag zijn gesteld. De rechtbank concludeert dat de aanvraag rechtsgeldig was en dat de verleende vergunning in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing blijft. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, omdat deze geen belang hebben bij de aangevoerde argumenten. De rechtbank heeft de beslissing van het college om de omgevingsvergunning te verlenen in stand gelaten en het beroep ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/3232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, het college
(gemachtigde: mr. J. Dos Santos).
Als derde-partij neemt aan deze zaak deel: [derde-partij] (belanghebbende).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een omgevingsvergunning die het college heeft verleend voor het vergroten van dakterrassen en het plaatsen van hekwerken. Eiser is het niet eens met deze vergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het verlenen van de vergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 3 april 2023 heeft [naam] , eigenaar van de woning [adres 1] , mede namens belanghebbende een omgevingsvergunning aangevraagd voor de vergroting van hun dakterrassen en het plaatsen van hekwerken. Belanghebbende is eigenaar van de woning [adres 2] .
2.1.
Met het besluit van 20 september 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Met het bestreden besluit van 26 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser, de gemachtigde van het college en de derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is gedaan voor die datum. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Bestemmingsplan
4. Op het perceel is het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan heeft de woning de enkelbestemming “Gemengd – 2” en op de locatie van de dakterrassen geldt de enkelbestemming “Bedrijf”.
4.1.
Niet in geschil is dat het bouwen van dakterrassen in strijd is met de bouwregels in artikel 3.2.3 van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen” en “strijdig gebruik” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo. Het college heeft toepassing gegeven aan de in artikel 3.3.1 van het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsmogelijkheid. Dit artikel luidt als volgt: “Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikel 3.2.2 en artikel 3.2.3 ten behoeve van het realiseren van een dakterras ten behoeve van een woning, mits er toepassing wordt gegeven aan de regels welke zijn opgenomen in de nota ‘Het dak op!’(..)”.
Heeft het college procedurele normen geschonden?
5. Eiser voert meerdere beroepsgronden aan die betrekking hebben op aan een aanvraag om een omgevingsvergunning te stellen eisen en op de gevolgde procedure. Volgens hem is de aanvraag bij indiening niet volledig geweest, omdat deze alleen door de eigenaar van de woning [adres 1] is ingediend. Die eigenaar is pas later gemachtigd door de belanghebbende. Daarmee is het gebrek in de aanvraag niet hersteld. Eiser betoogt verder dat voor ieder adres een afzonderlijke aanvraag had moeten worden gedaan. Een duidelijke motivering om dit als één project te beschouwen ontbreekt. Verder stelt hij dat geen rechtsgeldige toestemming is verleend door de eigenaren van de buurpanden en dat niet tijdig op de aanvraag is beslist.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt deze beroepsgronden betrekking hebben op zaken waar geen enkel belang van eiser mee is gemoeid. Gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen die gronden niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het college stelt zich verder op het standpunt dat de aanvraag aan de daaraan te stellen eisen voldoet, zodat deze beroepsgronden geen doel kunnen treffen.
5.2.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Voor de inroepbaarheid van schending van een procedurele norm of de schending van een formeel beginsel van behoorlijk bestuur is het beschermingsbereik van de onderliggende materiële norm bepalend. Aan deze procedurele normen of formele rechtsbeginselen komt – met uitzondering van procedurele normen die zien op het recht van inspraak – in zoverre geen zelfstandige betekenis toe. [1]
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden over de te stellen eisen aan de aanvraag en de gevolgde procedure niet slagen, zodat in het midden kan blijven of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb in de weg zou hebben gestaan aan vernietiging van het bestreden besluit. [2] Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.3.1.
Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ingediende aanvraag niet rechtsgeldig zou zijn. De machtiging van de belanghebbende is afgegeven voordat de omgevingsvergunning is verleend. Niet valt in te zien dat het college deze aanvulling van de aanvraag niet had mogen accepteren. Dit volgt ook niet uit de door eiser aangehaalde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
3 februari 2021 [3] en van 15 januari 2025 [4] . Die uitspraken gaan niet over de vraag in hoeverre aanvullingen van een aanvraag kunnen worden betrokken in de besluitvorming.
5.3.2.
De Wabo staat er verder niet aan in de weg dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd en verleend voor meerdere percelen en woningen. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn betoog dat het college had moeten onderbouwen waarom in dit geval één omgevingsvergunning is verleend. De door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2023 [5] heeft betrekking op de mogelijkheid een aanvraag buiten behandeling te stellen omdat de aanvrager geen keuze maakt tussen twee varianten van een bouwplan. Dat is hier niet aan de orde.
5.3.3.
Het college heeft op basis van de nota ‘Het dak op!’ (de beleidsnota) getoetst of het bouwplan kan rekenen op instemming van de buren van naastgelegen panden. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat uit de beleidsnota niet volgt dat onder ‘buren’ alleen de juridische eigenaar van de direct naastgelegen woning kan worden begrepen.
5.3.4.
Gelet op de toelichting van het college over opschorting van de beslistermijn en over schriftelijke instemming met verlenging van de beslistermijn, is niet gebleken dat de omgevingsvergunning na afloop van de in artikel 3.9 van de Wabo gestelde termijn is verleend. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het in geval van overschrijding van deze beslistermijn en een daarmee ontstane omgevingsvergunning van rechtswege niet zonder meer nodig zou zijn om opnieuw een bezwaarprocedure te doorlopen, die dan is gericht tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Wanneer de belangen van eiser en anderen niet zijn geschaad, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank het geval is, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (in zoverre) in stand worden gelaten. [6]
Is de juiste voorbereidingsprocedure gevolgd?
6. Op een aanvraag om een omgevingsvergunning is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. Uit artikel 3.7, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo volgt dat op een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en binnenplans afwijken van het bestemmingsplan de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is. Omdat het college toepassing heeft gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 3.3.1. van het bestemmingsplan is terecht de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd.
6.1.
Anders dan verzoeker veronderstelt, wordt het bestemmingsplan niet gewijzigd door verlening van een omgevingsvergunning die voorziet in afwijking van het bestemmingsplan. Het betoog van eiser dat het bestemmingsplan niet volgens de daarover geldende procedure is gewijzigd kan daarom geen doel treffen.
Tijdigheid welstandsadvies
7. Het betoog van eiser dat het welstandsadvies buiten de daarvoor gestelde termijn is gegeven, slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat de welstandscommissie op
19 september 2023 heeft geadviseerd over het bouwplan en dat dit advies is meewogen in het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 20 september 2023. Dat het advies daarmee één dag voor het verlenen van de omgevingsvergunning is gegeven, doet niet af aan de tijdigheid daarvan.
Zijn privacyschermen onderdeel van de verleende omgevingsvergunning?
8. Eiser voert aan dat de bestaande privacy schermen zonder vergunning zijn geplaatst. Zij voldoen volgens hem niet aan de beleidsrichtlijnen en worden niet correct behandeld in de aanvraag. De welstandscommissie laat zich hier, ten onrechte, niet over uit.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de privacyschermen geen onderdeel zijn van de verleende omgevingsvergunning en dat die niet ter beoordeling voorliggen. Wel merkt het college op dat de privacyschermen vergunningvrij zijn, op grond van artikel 2, onderdeel 9, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). De vraag of een omgevingsvergunning nodig is voor de privacyschermen houdt volgens het college geen enkel verband met een belang van eiser. Het relativiteitsvereiste staat daarom in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit op basis van deze beroepsgrond.
8.2.
De rechtbank volgt het college niet in het standpunt dat deze beroepsgrond afstuit op het relativiteitsvereiste. De privacyschermen kunnen op zichzelf van belang zijn voor het woon- en leefklimaat van eiser en daarmee voor de vraag of sprake is van een goede ruimtelijk ordening. Eiser kan zich in rechte beroepen op de norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover die norm (mede) betrekking heeft op zijn eigen belang. [7]
8.3.
De rechtbank volgt wel het standpunt van het college dat de privacyschermen geen onderdeel uitmaken van de aanvraag en de verleende omgevingsvergunning. Hoewel op pagina 6 van het aanvraagformulier is vermeld “privacyscherm plaatsen”, wijst de toelichting op de werkzaamheden niet op plaatsing van die schermen. De toelichting op die werkzaamheden luidt als volgt: “De eis is dat er een hekwerk van 1 meter hoog wordt geplaatst. Dat gaan wij dus doen. Een bestaand privacyscherm zal bovendien conform de eis worden ingekort. Zie bijlages.”. In bijlage 2, dat een (foto)overzicht geeft van de locatie van het te plaatsen hekwerk, zijn de bestaande privacyschermen met een gele lijn aanduid. Het te plaatsen hekwerk is aangeduid met een rode lijn. Uit het samenstel van het aanvraagformulier, bijlage 2, en de omgevingsvergunning blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat voor de privacyschermen geen omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd en verleend. De vraag of met betrekking tot de privacyschermen wordt voldaan aan artikel 2, onderdeel 9, van bijlage II bij het Bor staat in deze procedure niet ter beoordeling.
Stedenbouwkundige aanvaardbaarheid
9. Eiser betoogt dat de beoordeling van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid onvoldoende is omdat deze is gebaseerd op beleid uit 2008 en op een summiere belangenafweging.
9.1.
De rechtbank overweegt dat eiser niet concreet heeft gemaakt waarom de beoordeling van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid tekortschiet. Dat het college bij het maken van de belangenafweging beleid heeft betrokken dat dateert van 2008 is daarvoor onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
10.1.
Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. I. Ince, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:569.
6.Uitspraak van de Afdeling van 23 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5336.
7.Uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706 (onder 10.33).