ECLI:NL:RBDHA:2025:21986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
NL25.45401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Iraakse vrouw, tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 oktober 2025, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was. De rechtbank concludeert dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft haar aanvraag op 17 juni 2025 ingediend, maar Duitsland heeft op 12 augustus 2025 ingestemd met haar terugname. De rechtbank overweegt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiseres heeft geen objectieve informatie over de asielprocedure in Duitsland verstrekt en haar vrees voor indirect refoulement is niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in strijd heeft gehandeld door de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.45401

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Temeltasch),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman)

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 september 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL25.45402), op 31 oktober 2025 op zitting behandeld, samen met de beroepszaken van de echtgenoot en zoon van eiseres. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
2. Eiseres heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1969. Zij heeft haar asielaanvraag in Nederland op 17 juni 2025 ingediend.
2.1.
Op 8 augustus 2025 heeft Nederland aan Duitsland verzocht om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening)
.Duitsland heeft dit verzoek op 12 augustus 2025 aanvaard.
Het bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige behandeling. Ook heeft eiseres volgens verweerder geen andere redenen aannemelijk gemaakt die aanleiding geven om haar asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen.
Beroepsgronden
4. Eiseres heeft in Duitsland een vertrekbevel ontvangen waarin stond dat zij binnen 30 dagen moest vertrekken, anders zou zij naar Irak uitgezet worden. Haar Duitse advocaat heeft aangegeven dat bezwaar geen kans van slagen heeft en dat er een reëel risico bestond dat haar gezin opgepakt en uitgezet zou worden. Dit zorgt ervoor dat zij haar vertrouwen in de Duitse autoriteiten heeft verloren. Overdracht aan Duitsland staat gelijk aan indirect refoulement. Nu dit risico vanwege het vertrekbevel individueel en concreet is bestaat er een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. Ook zou een hernieuwde overdracht onevenredig hard uitpakken, verweerder had toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening. Eiseres verkeert al bijna acht jaar in een situatie van grote onzekerheid zonder recht op werk, dit heeft geleid tot psychische druk en angstklachten. Zonder medische stukken moet dit ook serieus meegewogen worden. De echtgenoot en zoon van eiseres hebben tegelijk asiel in Nederland aangevraagd, zij moeten als een eenheid beoordeeld worden. Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de individuele situatie van eiseres en onvoldoende gemotiveerd waarom overdacht naar Duitsland, ondanks de medische situatie van eiseres, niet onevenredig hard is.
Beoordeling van het beroep
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft in onder meer de uitspraken van 25 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:292, 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1902, en 14 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:588, geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Dit kan eiseres doen met landeninformatie en/of aan de hand van verklaringen over haar eigen ervaringen. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eiser maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo).
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaren van eiseres zich niet richten tegen het opvangsysteem in Duitsland maar tegen de asielprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet geslaagd in haar bewijslast aannemelijk te maken dat sprake is van structurele en zwaarwegende tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Eiseres heeft geen objectieve landeninformatie over de asielprocedure in Duitsland verstrekt. Met haar verklaringen over de ervaringen in Duitsland heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat in Duitsland sprake is van zodanig ernstige tekortkomingen in het asielsysteem dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit is ingegaan op alle relevante omstandigheden en bezwaren die eiseres heeft benoemd. Hoewel eiseres acht jaar in Duitsland heeft verbleven en de asielprocedure zelf als onzeker heeft ervaren, is niet aannemelijk gemaakt dat deze procedure in Duitsland destijds niet volgens de regels is verlopen. Eiseres heeft verklaard dat zij langdurig onder psychische druk heeft gestaan en angstklachten heeft, maar verweerder stelt daarover terecht dat zij dit niet heeft onderbouwd met (medische) documenten. Verder is de medische zorg in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit als de medische zorg in Nederland.
5.2.
Ten aanzien van de vrees van eiseres voor terugzending vanuit Duitsland naar Irak, wordt overwogen dat de Duitse autoriteiten met het expliciete claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de (opvolgende) asielaanvraag van eiseres in behandeling zullen nemen. De Duitse autoriteiten zullen hierbij moeten handelen in overeenstemming met hun internationale verplichtingen. Eiseres heeft het gestelde vertrekbevel en contact met haar Duitse advocaat niet onderbouwd en uit haar verklaring volgt dat zij de reactie op haar gestelde bezwaar in Duitsland niet heeft afgewacht maar naar Nederland is vertrokken. Indien eiseres na haar overdracht vindt dat de Duitse autoriteiten hun verplichtingen niet nakomen, ligt het op haar weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen in Duitsland voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor haar specifiek niet kan of zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
6. Nog daargelaten dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359, in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, heeft geoordeeld dat binnen de kaders van een Dublinprocedure niet beoordeeld kan worden of een vreemdeling bij overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een reëel risico loopt op indirect refoulement, overweegt de rechtbank dat er in het geval van eiseres geen grond bestaat voor het oordeel dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiseres heeft haar gestelde vrees voor indirect refoulement namelijk op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat een eerdere asielaanvraag van eiseres in Duitsland is afgewezen is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat zij bij overdracht een reëel risico loopt op indirect refoulement. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die afwijzing van haar asielaanvraag in Duitsland het gevolg is van een evident en fundamenteel ander beschermingsbeleid dan in Nederland of van een evidente fout. Het ligt op haar weg om dit aannemelijk te maken, desnoods door haar Duitse asieldossier te overleggen.
Onevenredige hardheid
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in verbinding met paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’), van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) trekt verweerder een asielaanvraag onverplicht aan zich indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiseres gestelde omstandigheden niet heeft hoeven aanmerken als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiseres aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. In de beroepsprocedures van de echtgenoot en zoon van eiseres zal heden ook uitspraak worden gedaan en de echtgenoot en zoon zullen samen met eiseres worden overgedragen aan Duitsland, zodat zij niet van elkaar gescheiden zullen worden.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, en 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653) volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen als bedoeld in paragraaf C2/5, tweede gedachtestreepje (onder ‘discretionaire bepalingen’) van de Vc. Wat eiseres heeft aangevoerd over haar medische klachten, is al beoordeeld in het kader van de vraag naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.