ECLI:NL:RBDHA:2025:22363

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
NL23.17293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van een Ugandees in verband met interstatelijk vertrouwensbeginsel en bijzondere kwetsbaarheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, een Ugandees, beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling, gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de overdracht aan Polen rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat hij bijzonder kwetsbaar is, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij slachtoffer is van mensenhandel of dat zijn gezondheid in gevaar komt bij overdracht. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij de relevante juridische kaders, zoals de Dublinverordening en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in acht heeft genomen. De rechtbank benadrukt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij eiser kan aantonen dat dit niet gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 september 2025 en heeft de uitspraak op 27 november 2025 openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.17293
[V-Nummer]

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

van Ugandese nationaliteit, geboren op [geboortedatum] 1991, eiser,
(gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] , de minister
(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. De minister heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit van 13 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats op 22 juni 2023 toegewezen. [2]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 27 maart 2025 op zitting behandeld. Het onderzoek is toen op de zitting gesloten. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 mei 2025 heropend en vragen gesteld aan de minister vanwege nieuwe openbare informatie over recente ontwikkelingen in Polen. De minister heeft hierop geantwoord op 20 mei 2025.
1.3.
Het beroep is vervolgens op 11 juli 2025 verwezen naar een meervoudige kamer.
1.4.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 17 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Kibuuka in de taal Luganda. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser heeft op 4 januari 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. [3] Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4]
4.1.
Uit het paspoort van eiser is gebleken dat hij door Polen in het bezit is gesteld van een visum, welke geldig was van 23 februari 2022 tot 30 oktober 2022. De Nederlandse autoriteiten hebben daarom op 23 maart 2023 een verzoek om overname gedaan bij de Poolse autoriteiten. [5] Op 27 maart 2023 zijn de Poolse autoriteiten hiermee akkoord gegaan. De verantwoordelijkheid van Polen voor het in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser is daarmee vast komen te staan.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
Het juridisch kader
5. Uit de Dublinverordening volgt dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt, niet mag worden overgedragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek wanneer ernstig moet worden gevreesd dat hij als gevolg van i) systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in die lidstaat ii) een risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. [6] In het geval aan deze twee (cumulatieve) voorwaarden is voldaan, wordt de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
5.1.
Aan de eerste voorwaarde, het bestaan van systeemfouten, is voldaan wanneer de tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken voortduren. Deze tekortkomingen moeten bovendien een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, in de zin van het arrest Jawo van 19 maart 2019. [7]
5.2.
Aan de tweede voorwaarde, het bestaan van een risico op een dergelijke behandeling, is voldaan wanneer die systeemfouten een risico inhouden dat betrokkene wordt blootgesteld aan behandelingen die in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest.
5.3.
In beginsel mag de minister ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten personen die om internationale bescherming verzoeken in overeenstemming met het EVRM [8] , het Vluchtelingenverdrag [9] en het Unierecht zullen behandelen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5.4.
Het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling of de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling [10] van 4 september 2024. [11] Daarbij is de Afdeling ingegaan op de relevante punten van het arrest X van het Europees Hof van Justitie van 29 februari 2024. [12]
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Hij vreest bij overdracht aan Polen slachtoffer te worden van een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest.
6.1.
Eiser stelt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in Polen effectieve rechtsbescherming bestaat. Eiser verwijst naar een rapport van de Danish Refugee Council van juni 2025. [13] Onder 4.1 van het rapport staat dat procedures voor de Refugee Board niet op tegenspraak zijn en dat aanvragers geen hoorzitting krijgen. De Helsinki Foundation for Human Rights (HFHR) merkte in het jaarverslag van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA) op dat de procedures die door de Vluchtelingenraad worden gevoerd vaak symbolisch en grotendeels onkritisch zijn en de bevindingen van het hoofd van het Bureau voor Vreemdelingenzaken bevestigen. Niet is gebleken dat de mogelijkheid voor eiser bestaat om te kunnen klagen bij de autoriteiten van Polen. [14] Dit volgt ook uit de uitspraak van het EHRM [15] van 4 april 2024 [16] , waarin is geoordeeld dat er evenmin sprake is van een effectief rechtsmiddel.
6.2.
Eiser stelt daarnaast dat de minister niet kan garanderen dat hij in Polen niet in detentie wordt geplaatst. Hierbij verwijst hij naar een rapport van ECRE [17] en het rapport van de Danish Refugee Council. Hoewel dit rapport grotendeels is gebaseerd op het AIDA [18] - rapport update 2023 (juni 2024), is er ook een interview gehouden met de Stowarzyszenie Interwencji Prawnej/Association for Legal Intervention (SIP). Het rapport vermeldt onder 3.2.1 dat Dublinterugkeerders direct bij aankomst in Polen een asielaanvraag moeten indienen, omdat zij anders in terugkeerprocedures belanden. Verder staat onder 3.3 dat Dublinterugkeerders een verhoogd risico lopen om gedetineerd te worden, nu de Poolse autoriteiten een eerder vertrek uit Polen beschouwen als een risico op onderduiken. Volgens het SIP is detentie na overdracht de gebruikelijke praktijk en bestaat er een risico op refoulement na terugkeer naar Polen, zoals volgt uit 3.4 van het rapport. Onder 6.1 van het rapport wordt ook verwezen naar het AIDA-rapport update 2023, waaruit volgt dat in Polen verschillende zaken aanhangig zijn gemaakt bij het EHRM met betrekking tot de detentiepraktijken.
6.3.
Verder stelt eiser dat gelet op de recente ontwikkelingen rondom de asielstop van Polen sprake is van een eenzijdige opschorting van de verplichtingen die voortvloeien uit de Dublinverordening. Deze situatie is vergelijkbaar met Italië, waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [19] Hierbij verwijst eiser ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 augustus 2025 [20] en verzoekt hij de rechtbank hierbij aan te sluiten.
6.4.
Tot slot stelt eiser in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat hij homoseksueel is en uit de update van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk van 27 maart 2024 volgt dat er structurele tekortkomingen zijn in de opvang van LHBTIQ+’ers. In Polen worden kwetsbare personen namelijk onvoldoende geïdentificeerd en hierdoor ontbreken geschikte opvangplaatsen en voldoende ondersteuning. [21] Bovendien vindt in Polen nog steeds veel geweld en haat plaats tegen LHBTIQ+ personen. [22] Ook verwijst eiser naar het jaarrapport van Freedom House [23] , waarin staat dat LHBTIQ+ personen nog steeds worden gediscrimineerd.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Hiertoe overweegt zij als volgt.
7.1.
Op de zitting heeft de minister het standpunt ingenomen dat het door eiser op 9 september 2025 ingediende rapport van de Danish Refugee Council in strijd is met de goede procesorde omdat dit rapport van juni dit jaar is en eerder had kunnen worden ingebracht. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de minister voldoende tijd heeft gehad om zich inhoudelijk over het rapport uit te laten. Het rapport is acht dagen voor de zitting ingebracht en de gemachtigde van de minister heeft op de zitting ook aangegeven bekend te zijn met het rapport en heeft inhoudelijk daarop gereageerd. Het rapport is daarmee niet in strijd met de goede procesorde overgelegd en zal door de rechtbank worden betrokken bij de beoordeling.
7.2.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een effectief rechtsmiddel en een onafhankelijke rechtsmacht overweegt de rechtbank dat, hoewel de signaleringen uit Polen zorgelijk zijn, de lat uit het arrest Jawo om van systeemfouten te kunnen spreken hoger ligt. De rechtbank acht hierbij van belang dat de door eiser aangehaalde stukken al beoordeeld zijn door de Afdeling in de uitspraak van 4 september 2024 [24] en bevestigd in de Afdelingsuitspraak van 14 augustus 2025. [25] Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen nieuwe stukken overgelegd die leiden tot de conclusie dat nu wel gesproken kan worden van systeemfouten. Het beroep op het arrest Sherov e.a. tegen Polen slaagt evenmin. In die zaak ging het om Tadzjieken die telkens probeerden om asiel aan te vragen aan de Pools-Oekraïense grens, maar steeds werden teruggestuurd naar Oekraïne. Het gaat dus om derdelanders die Polen op illegale wijze binnenkomen. Dat is een wezenlijk andere situatie dan die van eiser; Dublinclaimanten worden immers met instemming van de Poolse autoriteiten gecontroleerd overgedragen.
7.3.
Ten aanzien van de mogelijkheid dat eiser gedetineerd wordt in Polen, is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank is niet gebleken van een belemmering voor eiser om meteen bij aankomst in Polen asiel aan te vragen. Dat eiser in terugkeerprocedures zal belanden, volgt de rechtbank daarom niet. De enkele stelling van eiser dat alle Dublinclaimanten in detentie worden geplaatst, wordt ook niet gevolgd. De door eiser aangehaalde overwegingen uit het rapport van de Danish Refugee Council zien namelijk op Dublinclaimanten die eerder een asielaanvraag in Polen hebben ingediend en vanwege een risico op onderduiken in detentie kunnen worden geplaatst. Deze situatie is echter niet op eiser van toepassing, nu hij niet eerder een asielaanvraag heeft ingediend in Polen, maar met een visum Polen is ingereisd. Daarnaast heeft de minister terecht gewezen op vergelijkbare regelgeving in Nederland, waarmee Dublinterugkeerders in bewaring kunnen worden gesteld wanneer sprake is van een significant risico op onderduiken. Eiser heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in Polen gedetineerd zal worden en dat hij zich in dat geval niet zou kunnen wenden tot de Poolse autoriteiten. Wat eiser heeft aangevoerd over de detentieomstandigheden in Polen behoeft daarom ook geen verdere beoordeling.
7.4.
Met betrekking tot de uitlatingen van de Poolse premier overweegt de rechtbank dat de Afdeling in haar uitspraak van 14 augustus 2025 heeft geoordeeld dat de minister nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Polen. Voor zover de Poolse premier heeft verklaard dat Polen van plan is zich niet meer aan de verplichtingen van de Dublinverordening te houden, is de Afdeling van oordeel dat deze uitlating op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. In het verweerschrift en op de zitting heeft de minister toegelicht dat uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat de Poolse autoriteiten nog steeds claimakkoorden verstrekken en meewerken aan het terug- dan wel overnemen van Dublinterugkeerders. Niet is gebleken dat de situatie is veranderd ten opzichte van de door de Afdeling beoordeelde situatie. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op het arrest Tudmur [26] niet. In die zaak was namelijk sprake van een eenzijdige opschorting van haar verdragsverplichtingen door Italië. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
7.5.
Tot slot overweegt de rechtbank dat hoewel uit de algemene informatie volgt dat de positie van LHBTIQ+-asielzoekers in Polen zorgelijk is, naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken dat LHBTIQ+-asielzoekers in Polen het slachtoffer worden van systematische, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming bieden en waardoor zij niet of moeilijk op maatschappelijk en sociaal terrein kunnen functioneren. Dat betekent dat in de positie van LHBTIQ+-asielzoekers in Polen onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat om deze reden niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Polen mag worden uitgegaan. Daarbij merkt de rechtbank op dat het rapport waarnaar eiser verwijst op Oekraïners en transgenders ziet, wat niet op eiser van toepassing is.
7.6.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de minister ten aanzien van Polen terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan.
Bijzondere kwetsbaarheid
8. Eiser voert ook aan dat hij als slachtoffer van mensenhandel en seksueel geweld moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. Eiser is bang dat hij weer terugvalt in zijn depressiviteit en suïcidaliteit als hij wordt overgedragen aan Polen. Daarnaast is hij erg bang voor de mensenhandelaar die hem vaak in het Pools uitschold en hij is bang dat hij zeer machtig en actief in Polen is.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Op grond van het Tarakhel-arrest [27] moet de minister, in geval van de bijzondere kwetsbaarheid van de vreemdeling, om individuele garanties vragen voordat de minister de vreemdeling overdraagt. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat hij slachtoffer is geworden van mensenhandel. Er zijn bijvoorbeeld geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser aangifte heeft gedaan van mensenhandel. Daarbij is niet gebleken dat eiser bij eventuele problemen in Polen met de mensenhandelaar de bescherming van de Poolse autoriteiten niet zou kunnen inroepen. Voor zover eiser verwijst naar zijn medische omstandigheden, heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de door eiser overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat overdracht van eiser aan Polen aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben voor zijn gezondheid.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Eiser stelt tot slot dat de minister gebruik had moeten maken van haar discretionaire bevoegdheid en op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moeten trekken. Eiser heeft inmiddels een vriend in Nederland die hem ondersteunt waardoor hij zich een stuk beter voelt. Daarnaast spelen er bijzondere individuele omstandigheden, zoals hiervoor beschreven onder 8.
9.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan een lidstaat ervoor kiezen om onverplicht de behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de minister in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat in dit geval geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Polen vanwege onevenredige hardheid. Hiertoe overweegt de rechtbank dat eiser geen stukken betreffende zijn psychische gesteldheid heeft overgelegd. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel de minister ervan uit mag gaan dat indien nodig medische zorg voor eiser in Polen beschikbaar is, waaronder ook psychische zorg. Eiser heeft in beroep geen informatie overgelegd waaruit volgt dat het verkrijgen van deze zorg voor hem in het geheel niet mogelijk is. Ten aanzien van de gestelde relatie begrijpt de rechtbank dat eiser graag in Nederland wil blijven. De minister heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat dit geen bijzondere omstandigheid is in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening en dat de Dublinverordening niet de geëigende weg is om verblijf bij partner te bewerkstelligen. Dat de minister een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd volgt de rechtbank niet. De minister heeft immers conform rechtspraak van de Afdeling reeds in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de door eiser aangevoerde omstandigheden beoordeeld. [28]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Er bestaat geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, voorzitter, en mr. A.E.J.M. Gielen en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. K.J. Vos, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Met zaaknummer NL23.17294.
3.Verordening (EU) nr. 604.2013.
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.EU:C:2019:218, punt 86.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Verdrag ter bescherming van vluchtelingen.
10.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
12.Zaak C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
13.https://asyl.drc.ngo/media/fjjn2h00/drc-country-report-poland-june-2025.pdf.
14.Volgens het rapport van het Hungarian Helsinki Committee "Implementing judgments in the field of asylum and migration on odd days " van 17 oktober 2022.
15.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
16.Arrest van het EHRM, in de zaak Sherov and others v Poland, 54029/17.
17.ECRE, Seeking refuge in Poland: a fact-finding report on access to asylum and reception conditions for asylum seekers.
18.Asylum Information Database.
19.Zie hiervoor ook de uitspraken van de Afdeling van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654 en ECLI:NL:RVS:2023:1655.
21.Zoals blijkt uit het AIDA-rapport update 2023 Polen.
22.Zoals blijkt uit de update van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland van 27 maart 2024 inzake de positie van LHBTIQ+-ers in Polen.
23.Freedom House, Freedom in the World 2023 – Poland, https://www.ecoi.net/en/document/2088550.html.
26.Arrest van het Hof van 19 december 2024, C185/24 en C189/24.
27.EHRM 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 (Tarakhel tegen Zwitserland).
28.Zie de uitspraken van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1860, onder 1.1, en van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.