ECLI:NL:RBDHA:2025:22393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
NL23.27930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Somalische minderjarige met getuigenis van moord door Al-Shabaab

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische minderjarige, eiser, die asiel heeft aangevraagd in Nederland. Eiser heeft verklaard getuige te zijn geweest van een moord door leden van Al-Shabaab, waarbij zijn broer is doodgeschoten. De minister van Asiel en Migratie heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat hij de verklaringen van eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister zijn standpunt niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de context van de verklaringen van eiser, waaronder zijn minderjarige leeftijd en de omstandigheden in Somalië. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27930

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. J.M. Sánchez Rhemrev).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 september 2025 heeft eiser aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2005 en heeft de Somalische nationaliteit. Op 27 maart 2022 heeft hij in Nederland asiel aangevraagd. Hieraan heeft eiser – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Op een avond in december 2021, toen eiser van voetbaltraining naar huis liep, zag hij hoe [naam 2] – een medevoetballer – werd doodgeschoten door twee mannen van Al-Shabaab, waaronder [naam 3]. [naam 3] is woonachtig in de omgeving van eiser en heeft hem herkend. De volgende middag kwamen mannen van Al-Shabaab langs bij eisers woning. Zij vroegen naar hem ([eiser]). Eisers broer [naam 4] stond voor de woning, deed zich voor als eiser en werd toen doodgeschoten. Eiser zat in de woning en is gevlucht naar zijn oom. Hij heeft vervolgens Somalië verlaten. Daarnaast zijn op 25 april 2022 eisers vader en broer [naam 5] gedood op Bakara Market in Mogadishu. Volgens eiser hield deze gebeurtenis verband met het getuige zijn geweest van de moord op [naam 2]. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser een overlijdensakte van 14 november 2022 overgelegd met betrekking tot het overlijden van zijn vader en broers.
Het bestreden besluit
2.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder de volgende asielmotieven vastgesteld en beoordeeld:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Getuige van moord door Al-Shabaab en de daaruit voortvloeiende gebeurtenissen.
2.2.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser getuige is geweest van de moord op [naam 2]. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat de moord is gepleegd door een lid van Al-Shabaab, en evenmin dat eisers familieleden vanwege het getuige zijn geweest van deze moord zijn gedood door gerichte acties van Al-Shabaab. Volgens verweerder doet zich daarom geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. Om die reden heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Daarnaast heeft verweerder eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. De familieband tussen eiser en zijn gestelde tante in Nederland bij wie hij woont, valt volgens verweerder namelijk niet binnen de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM en van hechte persoonlijke banden tussen hen is evenmin gebleken. Volgens verweerder komt eiser ook niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ (buitenschuldverblijfsvergunning).
Beoordeling door de rechtbank
Geloofwaardigheid: getuige moord Al-Shabaab en daaropvolgende gebeurtenissen
Standpunt van verweerder
3.1.
Verweerder volgt eiser in de moord op [naam 2] en dat eiser daar getuige van is geweest, maar acht op basis van eisers verklaringen niet aannemelijk dat deze moord door een lid van Al-Shabaab is gepleegd. In dit verband acht verweerder het afbreuk doen aan de geloofwaardigheid dat eiser enerzijds verklaart [naam 3] goed te kennen en anderzijds stelt dat hij niet veel met hem omging en dat hij, tot zijn broer hem daarover inlichtte, niet wist dat [naam 3] bij Al-Shabaab hoort. Daarnaast acht verweerder erg toevallig dat eiser [naam 3] zou hebben herkend tijdens de moord, nu hij heeft verklaard dat leden van Al-Shabaab zich onherkenbaar kleden.
3.2.
Ten aanzien van de moord op eisers broer voor hun beider woning stelt verweerder dat niet valt in te zien waarom eiser pas de volgende dag zou zijn opgezocht door twee onbekende mannen, nu [naam 3] eiser zou hebben herkend en zou weten waar eiser woont. Verweerder vindt het vreemd dat eiser niet kan verklaren waarom [naam 3] niet direct diezelfde avond naar het huis van eiser zou zijn gegaan. Indien [naam 3] daadwerkelijk bij Al-Shabaab hoort, ligt het volgens verweerder in de lijn der verwachting dat eiser zo snel mogelijk zou worden benaderd, gelet op het getuige zijn geweest van de moord en de bekendheid van zijn woonadres bij [naam 3]. Voorts is volgens verweerder niet aannemelijk geworden dat de mannen die de broer van eiser doodschoten, bij Al-Shabaab hoorden en dat deze gebeurtenis verband hield met de eerdere moord op [naam 2]. Eiser heeft de moord zelf niet gezien. Verweerder acht daarnaast de verklaringen van eiser over de vlucht naar zijn oom tegenstrijdig: enerzijds zou hij niet direct na de moord op zijn broer zijn gevlucht, anderzijds stelt hij onmiddellijk naar zijn oom te zijn gegaan.
3.3.
Verder stelt verweerder dat niet duidelijk is waarom eisers andere broer en zijn vader op de markt zouden zijn vermoord als Al-Shabaab zou hebben aangenomen dat eiser reeds was gedood voor zijn woning. Eiser heeft volgens verweerder niet inzichtelijk gemaakt dat sprake was van een gerichte actie tegen zijn familie en niet van toevallige aanwezigheid op de verkeerde plaats. Bovendien ontbreken bronnen waaruit blijkt van een aanslag op de markt in die periode. Daarom acht verweerder eisers verklaringen over de aanslag en de dood van zijn broer en vader ongeloofwaardig.
3.4.
Ten aanzien van de door eiser overgelegde overlijdensakte, ter onderbouwing van het gestelde overlijden van zijn broers en vader, stelt verweerder dat deze – hoewel authentiek en positief beoordeeld – geen informatie bevat over de wijze van overlijden. Daarmee staat volgens verweerder niet vast dat de familieleden door gerichte acties van Al-Shabaab zijn omgekomen. Daarnaast kent verweerder aan het document geen doorslaggevende betekenis toe, gelet op de in Somalië wijdverbreide corruptie bij het verkrijgen van dergelijke stukken.
Standpunt van eiser
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas over de problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser voert daartoe allereerst aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn referentiekader, in het bijzonder zijn minderjarige leeftijd. Hij voert verder aan dat de overlijdensakte, ondanks de vermelding in het Algemeen Ambtsbericht Somalië juni 2023 (AAB 2023) over corruptie, positief had moeten worden betrokken bij de beoordeling omdat dit document het overlijden van zijn familieleden onderbouwt. Eiser stelt dat zijn opmerking dat hij [naam 3] goed kende slechts betekent dat zij uit dezelfde wijk komen, niet ook dat zij met elkaar omgingen. Daarbij wijst hij erop dat lidmaatschap van Al-Shabaab in Mogadishu niet openlijk wordt uitgedragen vanwege de regeringscontrole. Dat Al-Shabaab niet dezelfde nacht naar zijn huis kwam, doet volgens eiser geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Dat Al-Shabaab hem direct zou opzoeken is een niet onderbouwde veronderstelling van verweerder. Daarbij komt dat de moord op [naam 2] rond middernacht had plaatsgevonden en dat de moord op eisers broer bij hun woning al in de middag daaropvolgend was. Hij bestrijdt verder dat zijn verklaringen over zijn vlucht naar zijn oom inconsistent zijn. Voorts stelt eiser dat Al-Shabaab, indien zij dachten dat hij was gedood (zijn broer deed zich immers als hem voor), ook zijn overige familieleden uit vrees voor wraak zouden kunnen doden. Naast de problemen met Al-Shabaab vanwege het getuige zijn geweest van de moord, vreest eiser ook voor rekrutering door Al-Shabaab bij terugkeer. Verder loopt hij het risico slachtoffer te worden van een aanslag door Al-Shabaab, nu uit het AAB 2023 volgt dat Al-Shabaab grootschalige aanslagen pleegt op drukbezochte plaatsen in Mogadishu. Tot slot stelt eiser dat verweerder de algemene situatie in Somalië, waaronder voedseltekorten en de positie van terugkeerders, ten onrechte niet heeft betrokken.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 2] door leden van Al-Shabaab is gedood, niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder meent dat, gelet op het gewelddadige karakter van Al-Shabaab en eisers verklaring dat hij [naam 3] goed kent, van eiser kon worden verwacht dat hij wist dat [naam 3] bij Al-Shabaab hoorde. Dit volgt de rechtbank niet. Dat eiser heeft verklaard dat hij [naam 3] goed kent, zij in dezelfde wijk wonen, ze elkaar daar tegenkomen in bijvoorbeeld de moskee, en [naam 3] eisers familie kent en weet waar eiser woont, laat immers onverlet dat eiser niet heeft verklaard dat hij persoonlijk met [naam 3] omging. Daar komt bij dat eiser heeft gesteld dat lidmaatschap van Al-Shabaab in Mogadishu niet openlijk wordt uitgedragen, vanwege de regeringscontrole aldaar. Verweerder heeft dit niet weersproken. Gelet op het voorgaande valt zonder meer niet in te zien waarom van eiser verwacht mocht worden dat hij wist dat [naam 3] bij Al-Shabaab hoorde en dit niet via zijn broer had kunnen vernemen. Nu deze tegenwerping niet deugdelijk is gemotiveerd, resteert enkel het argument van verweerder dat het “wel erg toevallig” is dat [naam 3] die avond herkenbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank is deze tegenwerping op zichzelf onvoldoende om niet geloofwaardig te achten dat de moord op [naam 2] door leden van Al-Shabaab is gepleegd. Verweerder heeft althans niet deugdelijk gemotiveerd waarom dat enkele argument daarvoor wel zou volstaan.
5.2.
De rechtbank acht ook verweerders motivering ten aanzien van de moord op eisers broer voor hun woning, niet deugdelijk. Wat betreft de tegenwerping van verweerder dat het in de rede had gelegen dat Al-Shabaab eiser nog diezelfde nacht – en niet pas de volgende middag – had opgezocht, volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat verweerder hierbij uitgaat van een veronderstelde handelwijze van Al-Shabaab, zonder deze te concretiseren of te onderbouwen met bijvoorbeeld landeninformatie. De rechtbank betrekt daarbij dat uit eisers verklaringen over de moord op [naam 2] en de moord op eisers broer voor hun woning, volgt dat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een tijdsbestek van een dag, dus in relatief korte tijd. Verweerder heeft niet duidelijk gemaakt waarom het in de rede had gelegen dat Al-Shabaab op een eerder moment naar eisers woning was gekomen. Voor zover verweerder eiser tegenwerpt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij het huis verliet na de moord op zijn broer, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Eiser heeft verklaard dat hij binnen was toen zijn broer werd doodgeschoten en dat hij vervolgens direct naar zijn oom is gegaan. Ook heeft hij verklaard dat hij “niet meer naar buiten is geweest” en later naar zijn oom is gegaan. De rechtbank acht deze verklaringen niet onverenigbaar. De laatstgenoemde passage was een antwoord op de vraag of de mannen die naar zijn huis toereden hem hebben gezien, en betreft geen volledige tijdslijn van de geschetste gebeurtenissen. De verklaringen kunnen, bezien in de context van het incident, naast elkaar bestaan.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de motivering van verweerder ten aanzien van de vraag of Al-Shabaab de moord op [naam 2] heeft gepleegd en ten aanzien van de moord op eisers broer voor de woning, niet deugdelijk. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de tegenwerpingen met betrekking tot de gestelde moord op de vader en de andere broer van eiser op de markt – die mogelijk wel stand kunnen houden – voldoende zijn om het gehele relaas over de problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig te achten.
5.4.
De beroepsgrond slaagt.
Onderzoek naar adequate opvang
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder, gelet op zijn minderjarige leeftijd, en gezien het arrest TQ en de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) daarover, onderzoek had moeten doen naar de aanwezigheid van adequate opvang in Somalië.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel degelijk en ook op juiste wijze heeft beoordeeld of eiser als alleenstaande minderjarige vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (paragraaf B8/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Verweerder heeft er terecht op gewezen dat duidelijk was dat eisers moeder in Mogadishu woonde, dat eiser en zij regelmatig (telefonisch) contact hadden, dat de moeder vóór het vertrek van eiser uit Somalië steeds voor hem heeft gezorgd, en dat opvang bij een ouder in beginsel als adequaat kan worden aangemerkt. Het is vervolgens aan eiser om daar twijfel over te zaaien. Dat heeft hij niet gedaan. Pas op de dag van de zitting heeft eiser aangevoerd dat zijn moeder bij een aanslag op Lido Beach op 3 augustus 2024 is omgekomen. Ook zijn zus en oom zouden zijn overleden. Voor zover deze betreurenswaardige omstandigheden worden aangenomen, geldt dat bij de beoordeling of eiser in aanmerking komt voor een buitenschuldverblijfsvergunning wordt gekeken naar de situatie in het verleden, op het moment dat hij daarop recht zou hebben gehad tijdens zijn minderjarigheid. In dit geval is eiser op 14 oktober 2023 meerderjarig geworden. Tot die tijd was nog sprake van adequate opvang bij zijn moeder. Het overlijden van eisers moeder op een later moment, toen hij inmiddels meerderjarig was, zaait geen twijfel over de aanwezigheid van adequate opvang tijdens zijn minderjarigheid.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
7. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Bij bericht van 15 oktober 2024 heeft eiser – voor zover nodig – dit verzoek gedaan.
7.1.
Voor de berechting van een asielzaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar na aanvang van die termijn uitspraak doet. Die termijn begint te lopen bij het instellen van het beroep. Zie de uitspraken van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, onder 4.3, 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:246, onder 5.5, en 26 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3889, onder 3.1. Verder geldt dat de omstandigheden van het geval aanleiding kunnen geven de redelijke termijn te verlengen. Uit vaste rechtspraak – onder meer van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), van 12 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1972, – volgt dat de invloed van een partij of diens gemachtigde op de duur van het proces daarbij van belang is. Dat kan zich voordoen bij herhaalde verzoeken om uitstel van de zitting. Een eerste uitstel telt in beginsel niet mee voor verlenging van de termijn, omdat dit al is verdisconteerd in de tweejaarstermijn die als uitgangspunt is geformuleerd (zie het arrest van de Hoge Raad van 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461, onder 2.5.2, en de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2394, onder 9.3).
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft op 7 september 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarmee is de termijn aangevangen. De rechtbank heeft aanvankelijk zittingen gepland op 30 april 2025, 17 juni 2025 en 30 juli 2025. Hoewel het eerste uitstelverzoek van eiser geen grond biedt voor verlenging van de termijn, hebben zijn tweede en derde uitstelverzoek wél tot gevolg dat de redelijke termijn moet worden verlengd (vergelijk de genoemde uitspraak van de CRvB van 12 september 2024). De redelijke termijn wordt in dit geval met ruim drie maanden verlengd, zijnde de duur van de aan eiser toe te rekenen vertraging, wat betekent dat de redelijke termijn zal eindigen op 7 december 2025. Nu de rechtbank voor die datum uitspraak doet, is de redelijke termijn niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af.
Uitkomst
8. Uit hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5 volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en zal daarom worden vernietigd.
8.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de geconstateerde gebreken in de beroepsfase niet zijn hersteld. De rechtbank zal evenmin zelf in de zaak voorzien, omdat het in de eerste plaats aan verweerder is om – in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling – te bezien of hij, ondanks hetgeen hiervoor is overwogen, blijft bij zijn standpunt dat de gestelde problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn. De rechtbank past geen bestuurlijke lus toe, omdat niet valt in te zien dat eiser op die manier eerder uitsluitsel zou krijgen dan wanneer verweerder wordt opgedragen een nieuwe beslissing op de asielaanvraag te nemen. Verweerder wordt opgedragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen binnen tien weken. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden, waaronder de stelling van eiser dat bij de beoordeling rekening moet worden gehouden met de actuele situatie in Somalië – zowel de algemene veiligheidssituatie in het kader van artikel 3 van het EVRM als ten aanzien van het gestelde rekruteringsrisico. Ook zal verweerder opnieuw, in het kader van artikel 8 van het EVRM, moeten bezien of eiser vanwege zijn in Nederland woonachtige tante recht heeft op een reguliere verblijfsvergunning.
8.2.
Omdat het beroep gegrond is wordt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.