ECLI:NL:RBDHA:2025:23130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
AWB25/21452 en AWB25/21453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaken AWB25/21452 en AWB25/21453. De rechtbank heeft het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit houder, ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was niet-ontvankelijk verklaard omdat hij in 2016 al internationale bescherming had gekregen in Cyprus. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn verblijfsrecht in Cyprus niet meer bestond. Eiser had ook verwezen naar bepalingen uit de Dublinverordening, maar de rechtbank stelde vast dat deze niet van toepassing waren. De rechtbank benadrukte dat de minister terecht had overwogen dat een beroep op reguliere gronden niet behandeld wordt bij een opvolgende aanvraag. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe elementen waren die relevant konden zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door rechter A.W. Wassink, in aanwezigheid van griffier K.E. Mulder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/21452 en AWB 25/21453
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 november 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. M. Fouad Fattal),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D.A.M. Frieser).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Vw 2000. Eiser is opgedragen zich onmiddellijk te begeven naar Cyprus.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, op 27 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. De rechter heeft ter zitting medegedeeld dat er vanwege de door de bode gemelde afwezigheid van de gemachtigde van eiser door de griffier met zijn kantoor is gebeld en dat hij heeft laten weten schriftelijk te hebben bericht niet te zullen verschijnen.
De gemachtigde van de minister heeft een reactie gegeven op de gronden.
Na afloop van de zitting is onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.

Beoordeling

1. Eiser heeft eerder, op 3 november 2023, asiel aangevraagd. Deze aanvraag is niet ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 1 maart 2024 is het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bevestigd op 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1214.
2. De eerdere aanvraag is niet ontvankelijk verklaard vanwege het feit dat eiser in 2016 internationale bescherming heeft gekregen in Cyprus. Dit is in de vorige procedure, op
21 december 2023, door de autoriteiten van Cyprus medegedeeld. Uit de door eiser in het beroepschrift aangehaalde uitspraak van 16 augustus 2022 volgt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat zijn verblijfsrecht niet meer bestaat. Dit staat in r.o. 3.1. van die uitspraak. Eiser heeft dat niet aannemelijk gemaakt.
3. Eiser heeft in onderhavige procedure meermalen een beroep gedaan op bepalingen uit de Dublinverordening. Zoals de minister terecht betoogt is de Dublinverordening niet van toepassing. Dat volgt uit artikel 33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank wijst in dat kader ook op de uitspraak van de ABRvS van 30 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2473.
4. Met betrekking tot artikel 8 van het EVRM is door de minister overwogen dat een beroep op reguliere gronden niet wordt behandeld bij een opvolgende aanvraag. Eiser is verwezen naar de mogelijkheid om een aanvraag in dienen voor een reguliere vergunning. Artikel 3.6a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 verbindt de ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM uitdrukkelijk aan de eerste aanvraag. De overweging van de minister is in lijn met de uitspraak van de ABRvS van 15 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:76. Daar komt hier bij dat het ook nog eens gaat om een aanvraag die niet-ontvankelijk is verklaard. Het tweede lid van artikel 3.6a van het Vb 2000 bepaalt dan dat het eerste lid niet van toepassing is. Bij de implementatie van Richtlijn 2013/32/EU is besloten niet door te toetsen als de aanvraag niet ontvankelijk is verklaard. Zie ook: Stb. 2015, 294, blz. 32.
5. Ook in de andere door eiser genoemde bepalingen en rechtspraak ziet de rechtbank geen grond gelegen voor vernietiging van het besluit om de asielaanvraag niet ontvankelijk te verklaren omdat eiser in Cyprus al internationale bescherming heeft gekregen.
6. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser aan onderhavige aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van een opvolgende asielaanvraag.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat nu op het beroep is beslist bestaat geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2025 door
mr. A.W. Wassink, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.