In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Ethiopische nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld en vastgesteld dat eiser zijn beroepsgronden te laat heeft ingediend, namelijk na de gestelde termijn. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de gronden zijn pas na de deadline ingediend. Dit leidde tot de vraag of het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de te late indiening verschoonbaar maakten, en heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat de asielmotieven van eiser niet voldoende waren onderbouwd om aan te nemen dat hij een reëel risico op vervolging liep bij terugkeer naar Ethiopië. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in gevaar zou komen en dat de beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen terecht was.