ECLI:NL:RBDHA:2025:2457

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL24.40101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op verzoek tot opheffing ongewenstverklaring

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, op 22 november 2022 een verzoek ingediend tot opheffing van zijn ongewenstverklaring. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op dit verzoek beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 2 februari 2023. Eiser heeft vervolgens op 16 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken op 16 mei 2023 en 18 september 2023 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit te nemen, met de oplegging van dwangsommen voor het overschrijden van deze termijnen. Op 20 december 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld, wederom tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 16 februari 2024 het beroep opnieuw gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 400,- per dag voor het overschrijden van deze termijn. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eiser moet vergoeden. In de laatste uitspraak van 15 juli 2024 is het beroep opnieuw gegrond verklaard, met dezelfde voorwaarden voor de minister. De rechtbank heeft de minister in deze uitspraak een nadere beslistermijn van twee weken opgelegd en een dwangsom van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 453,50 en het griffierecht van € 187,- vergoed.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40101
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. van Elp)
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister
Procesverloop
Eiser heeft op 22 november 2022 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring (het verzoek).
Op 2 februari 2023 heeft eiser de minister in gebreke gesteld, omdat de minister niet tijdig op het verzoek heeft beslist. Eiser heeft op 16 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 16 mei 20231, voor zover hier van belang, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, het beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen vier weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Op 6 juli 2023 heeft eiser andermaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek.
Bij uitspraak van 18 september 20232 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, het beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.

1.ECLI:NL:RBLIM:2023:3099.

Op 20 december 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek.
Bij uitspraak van 16 februari 20243 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 400,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 30.000,-.
Op 16 mei 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek.
Bij uitspraak van 15 juli 20244 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen twee weken na de dag van bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de minister een dwangsom van € 400,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 30.000,-.
Op 14 oktober 2024 heeft eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek.
Overwegingen
1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.5
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen wee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.6
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 15 juli 2024 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit.7 Ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling is het beroep van eiser dus ontvankelijk. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn een besluit heeft genomen op het verzoek. Het beroep is kennelijk gegrond.

3.ECLI:NL:RBDHA:2024:6901.

5 Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6 Artikel 6:2, onder b, en 6:12, tweede lid, van de Awb.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.8
5. De minister heeft niet verzocht om een langere nadere beslistermijn. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de rechtbank een langere nadere beslistermijn moet opleggen. De rechtbank legt de minister daarom een nadere beslistermijn op van twee weken. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
6. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom overeenkomstig het beleid dat de rechtbanken in dit verband hebben vastgesteld.9 De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de minister de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 37.500,-.
Heeft de minister een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
7. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de (bestuurlijke) dwangsom vast te stellen. Voor zover eiser daarmee de ten gevolge van de ingebrekestelling van 2 februari 2023 verbeurde dwangsom bedoelt, is dat al gebeurd in de uitspraak van 16 mei 2023. De minister kan in deze zaak geen tweede keer een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb verbeuren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat de minister binnen twee weken alsnog een besluit op het verzoek bekend moet maken. Als de minister dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.10
8 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
Zie https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.
10 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het verzoek;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrif indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.