ECLI:NL:RBDHA:2025:24995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
23 december 2025
Zaaknummer
NL25.37594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, gaat het om een beroep dat eiseres heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiseres stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op haar asielaanvraag, ingediend op 25 januari 2024. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen het daarmee eens waren. De minister had in principe zes maanden de tijd om te beslissen, maar heeft een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië, dat op 14 december 2024 in werking trad en gold tot 13 juni 2025. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn door het BVM is opgeschort. Dit betekent dat de minister uiterlijk op 14 juni 2025 een besluit had moeten nemen. Eiseres heeft de minister in gebreke gesteld, maar de minister heeft niet gereageerd, waarna eiseres beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond, en legt de minister op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Indien de minister deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiseres vergoeden, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37594

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 25 januari 2024.
1.1
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft
gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet in principe binnen zes maanden na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] Met het besluit van 11 december 2024 heeft de minister een Besluit- en Vertrekmoratorium (BVM) ingesteld voor vreemdelingen uit Syrië [3] , in werking getreden op 14 december 2024. Het BVM gold tot en met 13 juni 2025.
3. De grondslag voor het BVM ligt in artikel 43, eerste lid, van de Vw, waarin artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd. In artikel 43, eerste lid, van de Vw staat dat de minister de beslistermijn kan
verlengentot ten hoogste 21 maanden, indien naar verwachting voor een korte periode onzekerheid zal bestaan over de situatie in het land van herkomst. In artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn staat dat de lidstaten de onderzoeksprocedure kunnen
uitstellenin individuele gevallen bij een onzekere situatie in het land van herkomst.
4. De rechtbank ziet aanleiding om de term
verlengenin het BVM op te vatten als opschorten. Daarbij neemt de rechtbank het bepaalde in artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn in aanmerking en het feit dat de Procedurerichtlijn van recentere datum is dan de totstandkoming van de Vreemdelingenwet en het bepaalde in artikel 43. Verder is van belang dat de Engelse versie van artikel 31, vierde lid, van de Procedurerichtlijn het heeft over
postpone.De rechtbank vindt ook steun in het doel en de strekking van een BVM. Een BVM ziet op de situatie waarin niet beslist kan worden op aanvragen, omdat de situatie in het land van herkomst zodanig complex is dat geen weloverwogen besluit kan worden genomen. Op het moment dat de situatie niet langer complex is en het BVM niet langer van kracht is, gaat de beslistermijn weer lopen en kan de minister weer besluiten nemen. Dat de wet en het BVM zelf over verlengen spreken in plaats van over opschorten doet hieraan niet af. [4]
5. Het voorgaande maakt dat de rechtbank uitgaat van een opschorting van de beslistermijn gedurende de geldigheid van het BVM. Deze opschorting geldt ook voor aanvragen waarvan de beslistermijn al was verstreken op het moment dat het BVM van kracht werd. [5] 5.1. In de zaak van eiseres is de aanvraag ingediend op 25 januari 2024. De beslistermijn was voordat het BVM van kracht werd al verstreken. De opschorting van de beslistermijn betekent in dit geval dat de minister uiterlijk op 14 juni 2025 een besluit had moeten nemen op de asielaanvraag. Eiseres heeft de minister na het verstrijken van deze datum in gebreke gesteld en verzocht om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen. De minister heeft dit niet gedaan en eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. [6] Het beroep is ontvankelijk en gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

6. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [7] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [8]
7. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [9] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
8. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [10]
9. De rechtbank bepaalt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen als hij de door de rechtbank opgelegde beslistermijn overschrijdt. Hierbij geldt een maximum van € 15.000,-. [11]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister acht weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiseres een dwangsom verschuldigd.
11. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [12]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van K.D.M. Nijholt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Besluit van 11 december 2024 tot het instellen van een besluitmoratorium en een vertrekmoratorium voor vreemdelingen afkomstig uit Syrië (
6.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
7.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
9.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
11.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
12.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.