ECLI:NL:RBDHA:2025:2711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Libische vreemdeling in het kader van terugkeerbesluit en informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een Libische vreemdeling door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en was gericht op de uitzetting van eiser naar Libië. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 12 februari 2025, waarin de bewaring werd opgelegd, en voerde aan dat het terugkeerbesluit niet voldeed aan de eisen van het non-refoulementbeginsel, zoals uiteengezet in het arrest Ararat van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat er geen rechtsmiddelen waren ingesteld tegen de meeromvattende beschikking van 4 december 2024, waardoor deze in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de bewaring rechtmatig was, omdat er geen nieuwe omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden.

Daarnaast betwistte eiser de informatieplicht van verweerder, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder aan zijn informatieplicht had voldaan door eiser in begrijpelijke taal te informeren over de redenen van de bewaring en de rechtsmiddelen. De rechtbank stelde vast dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder niet meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Libië was, ondanks eerdere belemmeringen, en dat de medische situatie van eiser niet leidde tot de conclusie dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden toegepast. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6978

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser per 13 februari 2025 de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Libische nationaliteit te hebben.
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit in de meeromvattende beschikking van 4 december 2024, dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd, niet aan de eisen voldoet. Eiser wijst hierbij op het arrest Ararat van 17 oktober 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [1] De bewaring van eiser is gericht op uitzetting van eiser naar Libië. Echter in lijn met voormeld arrest heeft verweerder geen actuele beoordeling verricht of de uitvoering van dat terugkeerbesluit leidt tot schending van het non-refoulementbeginsel. Er ligt dan ook geen rechtmatig terugkeerbesluit aan de bewaring ten grondslag. De bewaring is om die reden onrechtmatig.
3. De rechtbank volgt eiser niet. De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat er geen rechtsmiddelen zijn ingesteld tegen de meeromvattende beschikking van 4 december 2024. De meeromvattende beschikking, waar het terugkeerbesluit onderdeel van uitmaakt, staat gelet daarop in rechte vast. Daarmee is dit een andere situatie dan die aan de orde was in het Ararat-arrest. Bovendien heeft, gelet op de datum van die meeromvattende beschikking, recent nog een beoordeling plaatsgevonden van het risico op refoulement voor eiser bij terugkeer. De asielaanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond. Gelet daarop is, onweersproken door eiser, door verweerder beoordeeld dat eiser bij terugkeer geen risico loopt op refoulement. Daar komt bij dat – ondanks het absolute karakter van het beginsel van non-refoulement – van eiser verlangd mag worden dat hij onderbouwd aanvoert welke gewijzigde omstandigheden zich na de vaststelling van het eerdere terugkeerbesluit hebben voorgedaan die relevant zijn voor de beoordeling van het refoulementrisico. Eiser heeft echter gesteld noch onderbouwd dat terugkeer naar zijn land van herkomst in strijd is met het refoulementverbod. Eiser heeft ook geen algemene informatie overgelegd die daar op wijst. Van dergelijke nieuwe omstandigheden en of informatie die maken dat terugkeer van eiser naar Libië leidt tot schending van het refoulementbeginsel is de rechtbank ambtshalve ook niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank kan het terugkeerbesluit van 4 december 2024 dan ook aan de huidige maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
Informatiefolder
4. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), indien alleen is volstaan met het overleggen van een vertaalde informatiefolder waarop de op eiser van toepassing geachte zware en lichte gronden zijn aangekruist. Hoewel eiser ter zitting erkent dat in zijn geval verweerder zorgvuldig heeft gehandeld doordat aan eiser een vertaalde informatiefolder van zijn maatregel van bewaring is overgelegd én de op eiser van toepassing geachte zware en lichte gronden zijn toegelicht in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser, handhaaft eiser deze beroepsgrond.
5. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023 [2] en 24 juli 2024 [3] volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb. Niet in geschil is dat bij de uitreiking van de maatregel aan eiser een document is uitgereikt in de Arabische taal en dat dit een taal is die eiser verstaat. Eiser is daarmee in eenvoudige, begrijpelijke taal op schriftelijke wijze van zijn bewaring in kennis gesteld omdat het belang van de openbare orde dit vordert vanwege onttrekkingsgevaar en ontwijking of belemmering van de uitzettingsprocedure. Verder is op het formulier door middel van kruisjes bij de van toepassing zijnde gronden geïnformeerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het uitgereikte document voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld door de Afdeling. Verweerder heeft daarmee reeds voldaan aan zijn informatieplicht. Daarnaast is eiser met behulp van een tolk in het gehoor voorafgaand het opleggen van de maatregel bewaring uitgelegd welke zware en lichte gronden van toepassing zijn in het geval van eiser, hoewel dat dat geen vereiste is dat rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb.
De gronden van de maatregel
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser betwist de zware grond 3d en de lichte grond 4d. De overige zware en lichte gronden heeft eiser niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze overige zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor deze gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. [4]

Zicht op uitzetting

9. Eiser voert verder aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Libië binnen een redelijke termijn. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 5 december 2024. [5] Eiser stelt dat hij al sinds 18 januari 2025 in bewaring zit. Onduidelijk is welke vertrekhandelingen verweerder heeft verricht om eiser uit te zetten naar Libië.
10. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Libië ontbreekt. Verweerder heeft in dat verband uitgelegd dat gedwongen uitzetting van vreemdelingen uit Libië tijdelijk niet heeft plaatsgevonden. Dit had echter niet te maken met houding van de Libische autoriteiten en hun bereidheid om laissez-passers (lp’s) te verstrekken, maar omdat de veiligheid van de meereizende escorts naar Libië niet kon worden gegarandeerd. Verweerder heeft in dat verband betoogd dat er nu wel (gedwongen) uitzettingen naar Libië kunnen plaatsvinden. Verweerder heeft daarbij gewezen op de door hem doorgegeven cijfers zoals vermeld in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 6 februari 2025. [6] De cijfers vermeldt in deze uitspraak zien toe op geheel 2024, anders dan in de uitspraak van zittingsplaats Groningen. Hieruit volgt dat in 2024 8 lp’s zijn verstrekt aan gedocumenteerde vreemdelingen met de Libische nationaliteit en 1 lp aan een ongedocumenteerde Libische vreemdeling. Ook is daarin, alsmede ter zitting door verweerder, uitgelegd dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) succesvol een uitzetting naar Libië heeft begeleid en dat op 5 februari 2025 een vreemdeling met de Libische nationaliteit zou worden uitgezet, maar dat deze geen doorgang heeft gevonden doordat deze vreemdeling een asielverzoek had ingediend. Uit de uitleg van verweerder begrijpt de rechtbank dat zicht op uitzetting naar Libië aanvankelijk ontbrak omdat het voor de Kmar niet veilig was om een uitzetting te escorteren, maar dat deze praktische belemmering inmiddels is opgeheven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat het zicht op uitzetting naar Libië niet ontbreekt. Het enkele gegeven dat in 2024 maar beperkt uitzettingen hebben plaatsgevonden naar Libië is daarom, gelet op de achtergrond daarvan en de opgeheven veiligheidsbeperking, niet relevant.
Lichter middel
11. Eiser voert tot slot aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. Hij heeft namelijk last van nierstenen en slapeloze nachten. De medische problematiek van eiser is onvoldoende betrokken in de beoordeling of volstaan had kunnen worden met een lichter middel. Daarnaast heeft eiser een zus in Italië.
12. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kan worden toegepast. Voorop staat daarbij dat uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de toelichting hierop het risico volgt dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en de mogelijkheid heeft gehad om zelfstandig te vertrekken naar Libië én dat niet gedaan heeft. Verweerder heeft verder meegewogen dat niet gebleken is dat eiser op dit moment onder medische behandeling van een arts of specialist staat. Echter indien eiser behoefte heeft aan medische zorgverlening is de zorg binnen het detentiecentrum gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Niet gebleken is dat eiser detentieongeschikt is. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij niet afhankelijk is van zijn zus in Italië.
Ambtshalve toetsing
13. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van
het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 24 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2024:892.
4.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.