ECLI:NL:RBDHA:2025:3193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
Nl23.16927 en NL23.16929 en NL23.16931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van eisers in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, worden de beroepen van drie eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 8 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen niet in behandeling te nemen, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat lidstaten van de EU mogen uitgaan van het vermoeden dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank oordeelt dat de door eisers overgelegde stukken en verklaringen niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank wijst ook op de recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Kroatië nog steeds van toepassing is. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eisers mogen worden overgedragen aan Kroatië en dat zij geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.16927, NL23.16929 en NL23.16931

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser 1] , V-nummer: [nummer] , eiser 1,

[eiser 2] ,V-nummer [nummer] , eiser 2,
[eiser 3], V-nummer [nummer] , eiser 3,
eisers,
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

gemachtigde: mr. E.M.J.H. de Bonth

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 8 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is toegewezen op 28 juni 2023 (NL23.16928, NL23.16930 en NL23.16932). Daarbij is overwogen dat de prejudiciële vragen van deze rechtbank van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724) over (kort gezegd) de deelbaarheid, reikwijdte en strekking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel relevant zijn voor de beroepsprocedure van eisers. De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het beroep.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, C. Shaljan (tolkennummer 17767) als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
3.1.
In dit geval heeft Nederland bij Kroatië op 24 maart 2023 verzoeken om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dvo. Kroatië heeft die verzoeken op 7 april 2023 aanvaard op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dvo. De minister heeft vervolgens in de bestreden besluiten de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel, artikel 3, tweede lid Dvo
4. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Huns inziens staan de pushbackpraktijk in Kroatië in de weg aan overdracht aan Kroatië. Eisers hebben daartoe in beroep een brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van augustus 2024 aangehaald, met daarin landeninformatie vervat waaruit volgens eisers blijkt dat er nog steeds sprake is van een risico op pushbacks, ook bij Dublinclaimanten. Daarbij hebben eisers specifiek gewezen op de zinsnede op pagina 2 van die brief:
“Volgens het Centre for Peace Studies (CPS) zijn er de afgelopen zeven jaar talloze gevallen geweest waarin mensen illegaal zijn pushed-back, ook al stonden ze in Kroatië geregistreerd als asielzoekers.”De bijlagen bij voormelde brief van Vluchtelingenwerk bestaan onder meer uit het AIDA, Kroatië, Landenrapport 2023-update van 10 juli 2024, een brief van het Center for Peace Studies (CPS) en PRO Asyl getiteld ‘
Systematic human rights violations at Croatian borders’ van 10 december 2022 en verschillende publicaties van het Border Violence Monitoring Network (BVMN) uit 2022 en 2023. Verder wijzen eisers op verschillende bronnen waaruit blijkt dat ook vreemdelingen die zich op afstand van de grens bevinden slachtoffer worden van pushbacks, waaronder een artikel van de European Council on Refugees and Exiles waarin wordt verwezen naar een getuigenis van een Algerijnse man die op 14 januari 2023 te maken heeft gehad met een pushback vanuit Kroatië naar Bosnië en Herzegovina. Hij heeft verklaard dat hij is opgepakt in een café, in elkaar is geslagen op een politiebureau en dat zijn telefoon en geld van hem zijn afgepakt door politiemannen die hem daarna de grens hebben overgezet.. Hoewel in de artikelen en rapportages niet expliciet staat beschreven dat het bij die migranten ging om Dublinclaimanten, betekent dit niet dat het geen Dublinclaimanten betroffen of dat Dublinclaimanten een dergelijk risico niet zouden kunnen lopen, aldus eisers.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dvo het uitgangspunt is dat de minister mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4037) geoordeeld dat de minister voor Kroatië bij Dublinclaimanten nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit oordeel heeft de Afdeling in een recente uitspraak van 29 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4914) herhaald.
4.2.
Het vorenstaande betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Kroatië zijn internationale verplichtingen tegenover eisers zal nakomen en dat de behandeling van eisers in Kroatië niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kunnen zij objectieve (landen)informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Kroatië overleggen of verklaringen afleggen over hun eigen ervaringen met het asiel- en opvangsysteem in Kroatië. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, als eisers aannemelijk maken dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218).
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. De Afdeling heeft bij het oordeel in de uitspraak van 9 oktober 2024 dat in het algemeen ten aanzien van Kroatië nog steeds worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, het AIDA-rapport van 10 juli 2024 (update 2023) betrokken. Volgens de Afdeling is niet aannemelijk dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Daarbij is in de eerste plaats betrokken dat uit de door de vreemdeling overgelegde informatie – een brief van VWN van 13 juni 2024 en de brief van CPS van 19 januari 2024 – niet blijkt van een dergelijk risico voor Dublinclaimanten.
De vreemdeling heeft op de zitting bij de Afdeling gewezen op het rapport van Border Violence Monitoring Network van 8 mei 2023. Daaruit volgt weliswaar dat de Kroatische politie eind maart 2023 over het gehele grondgebied van Kroatië pushbacks heeft uitgevoerd. Maar hieruit volgt niet dat hierbij ook Dublinclaimanten waren betrokken. In dit kader acht de Afdeling ook van belang dat uit het rapport van AIDA van 10 juli 2024 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot de Kroatische asielprocedure te krijgen na overdracht. Verder heeft de Afdeling overwogen dat uit de brief van CPS van 19 januari 2024 volgt dat Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure. De Afdeling heeft verder betrokken dat de betreffende vreemdeling in de procedure bij de Afdeling heeft erkend dat er geen gedocumenteerde gevallen bekend zijn van Dublinclaimanten die slachtoffer zijn geworden van een pushback. Volgens de Afdeling kan de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van een pushback, omdat zij niet van andere asielzoekers kunnen worden onderscheiden, niet worden gelijkgesteld met de ook uit de rechtspraak van het Hof voortvloeiende eis dat sprake moet zijn van een reëel risico. Gelet daarop kan naar het oordeel van de rechtbank ook het door eisers aangehaalde artikel van de European Council on Refugees and Exiles waarin wordt verwezen naar een getuigenis van een Algerijnse man van 14 januari 2023, niet leiden tot het oordeel dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
4.4.
Verder heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak voor wat betreft de opvangvoorzieningen geoordeeld dat niet is gebleken dat Dublinclaimanten na de daadwerkelijke overdracht aan Kroatië geen toegang hebben tot de opvang. Eisers hebben geen beroepsgrond gericht tegen een gebrek in de opvangvoorzieningen in Kroatië, zodat de rechtbank het bij deze constatering laat.
4.5.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat in zijn algemeenheid ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat de door eisers overgelegde stukken niet tot een ander oordeel leiden dan het oordeel wat door de Afdeling in voormelde uitspraak van 9 oktober 2024 is gegeven.
4.6.
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank ook met hun verklaringen over wat zij zelf in Kroatië hebben meegemaakt niet aannemelijk gemaakt dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Eisers hebben verklaard dat zij bij de grens van Kroatië 5 à 6 uur in een container zijn vastgehouden door de grenspolitie. Er waren twee tafels en camera’s, maar geen toilet. Er was wel een kraan, maar geen drinkwater. Als je naar de wc moest, dan moest je op de deur kloppen. Eisers kregen geen gratis eten. Met heel veel moeite is het hen gelukt om eten te bemachtigen. Eiser 1 heeft heel lang op de deur geklopt en daarna mocht hij naar de winkel gaan om van zijn eigen geld water en eten te kopen. Na die 5 à 6 uur zijn eisers naar een politiebureau gebracht waar zij nog eens 2 à 3 uur zijn vastgehouden. Na het afgeven van hun vingerafdrukken, werden ze vrijgelaten, kregen ze een document mee en hun spullen/telefoons terug, en werden ze ’s nachts afgezet bij een station. Eisers hebben een taxichauffeur gevonden die hen naar een hostel bracht, waarna ze de volgende ochtend een busticket hebben gekocht.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze verklaringen echter geen aanwijzing dat eisers bij terugkeer als Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Deze verklaringen gaan namelijk over de wijze waarop zij bij hun aankomst in Kroatië door de (grens)politie zijn behandeld en niet over de situatie waarin eisers zullen terechtkomen wanneer zij als Dublinclaimant aan Kroatië worden overgedragen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten, die gereguleerd worden overgedragen aan de Kroatische autoriteiten, na overdracht aan Kroatië een risico lopen om in eenzelfde situatie terecht te komen als eisers eerder in Kroatië hebben meegemaakt, daargelaten of deze (detentie)omstandigheden de bijzonder hoge drempel halen als bedoeld in het arrest Jawo. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen, daaronder tevens begrepen de verplichtingen uit de Procedurerichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Opvangrichtlijn.
4.8.
De minister heeft er hierbij terecht op gewezen dat eisers zich bij voorkomende problemen in Kroatië kunt wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Kroatië, de daarvoor aangewezen instanties of eventueel het EHRM. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Kroatië eisers niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele stelling van eisers, met verwijzing naar het arrest van het EHRM M.H. and others v Croatia van 18 november 2021 (ECLI:CE:ECHR:2021:1118JUD001567018), dat zij van mening zijn dat klagen bij de Kroatische autoriteiten niet zinvol is, is daartoe onvoldoende. Eisers hebben ook niet verklaard dat zij hebben geprobeerd te klagen. Door met eisers terugname in te stemmen hebben de Kroatische autoriteiten tevens gegarandeerd dat zij volgens het bepaalde in het EVRM zullen handelen.
Bijzondere individuele omstandigheden, artikel 17, eerste lid, van de Dvo
5. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. In dit kader wijzen eisers erop dat [naam] , de zus van eiser 1 en eiser 2 en de nicht van eiser 3, al zes jaar in Nederland verblijft. Ter zitting van de rechtbank hebben eisers hieraan toegevoegd dat ook het feit dat zij inmiddels reeds 2 jaar in Nederland verblijven reden zou moeten zijn voor de minister om hun asielaanvraag in Nederland in behandeling te nemen. De afgelopen 2 jaar is eisers zwaar gevallen, vanwege de constante onzekerheid enerzijds en het niets mogen als Dublinclaimanten anderzijds. Als Dublinclaimantenzitten zij alleen maar in de opvang en mogen zij niet werken. De enige uitlaatklep voor eisers is sporten, dat doen zij dan ook veel.
5.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening mag de minister een asielaanvraag ook onverplicht in behandeling nemen als hij niet verantwoordelijk is. De minister beoordeelt dan of uit feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Dit is een discretionaire bevoegdheid waarvan de minister terughoudend gebruik maakt. Dat volgt uit onderdeel C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De rechtbank toetst dit onderdeel terughoudend.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in het enkele feit dat eisers hier alle drie nu inmiddels vanwege de toegewezen voorlopige voorziening al 2 jaar verblijven in het kader van de Dublinprocedure geen bijzondere individuele omstandigheid heeft hoeven zien die aanleiding geeft om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dvo. Ook het feit dat de zus/nicht van eisers hier verblijft betreft niet een zodanig bijzondere, individuele omstandigheid. Daarbij heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eisers de gestelde familieband niet hebben onderbouwd, dat een instemmingsverklaring van Saminal ontbreekt en dat de enkele omstandigheid dat een zus of nicht van eisers in Nederland verblijft niet voldoende is om aan te nemen dat overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. De minister wijst er verder terecht op dat, zelfs als de familieband aannemelijk zou worden gemaakt, de Dublinverordening weliswaar beoogt waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar dat deze niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf een familie- en of gezinslid in Nederland kan worden verkregen.
5.3.
Eisers beroepen zich ter zitting van de rechtbank voorts op de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 10 december 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20680 en van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 21 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20976. In deze uitspraken is kort gezegd overwogen dat de minister alle door de vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang dient te beoordelen en te wegen en vervolgens dient te beslissen of de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. In voormelde uitspraken oordeelt de rechtbank dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Naar de mening van eisers heeft de minister ook in de hier bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waarom de minister in hetgeen eisers in Kroatië is overkomen, als hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 4.6, geen aanleiding ziet om de asielaanvragen van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in Nederland te behandelen. Gelet daarop is naar de mening van eisers het motiveringsbeginsel geschonden.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat eisers ten aanzien van de bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 17 van de Dvo nogmaals aan omstandigheden refereert die eisers ook reeds in het kader van hun eerdere beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel hebben aangevoerd. Deze omstandigheden, die zien op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid als niet van betekenis hoeven achten bij de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dvo voordoen. Van een motiveringsgebrek op dit punt is dus geen sprake. Daarbij wijst de rechtbank op vaste jurisprudentie van de Afdeling, te weten de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, bevestigd in de Afdelingsuitspraak van 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653. De rechtbank ziet in de door eisers aangehaalde uitspraken van de zittingsplaatsen Roermond en Utrecht, mede gelet op de terughoudende toets van de rechter ten aanzien van deze bevoegdheid, geen aanleiding om van voormelde vaste Afdelingsjurisprudentie af te wijken. De minister heeft daarom redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om het asielverzoek van eisers krachtens artikel 17 van de Dvo aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers mogen worden overgedragen aan Kroatië. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 20 januari 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.