ECLI:NL:RBDHA:2025:3265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL25.5022 en NL25.5023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt Eritrees te zijn, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat zijn bijzondere omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen door de verweerder. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Polen gedwongen vingerafdrukken heeft moeten afstaan en dat hij zich onveilig voelt vanwege zijn huidskleur. Hij vreest dat zijn asielverzoek in Polen niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat hij in strijd met artikel 3 van het EVRM zal worden behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Polen zodanig is dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de omstandigheden in Polen zo ernstig zijn dat zijn overdracht daar een onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5022 en NL25.5023
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 3 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 2004 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het voornemen bestaat uit standaardtekstblokken, dit vormt een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraak van rechtbank Den Haag van 22 oktober 2024 [2] .
4.1
Eiser meent dat verweerder onvoldoende aandacht heeft voor zijn bijzondere individuele omstandigheden. In Polen werden zijn vingerafdrukken onder dreiging van een gevangenisstraf gedwongen afgenomen en werd hij met teveel mensen op een kamer geplaatst. Vanwege deze behandeling en de taalbarrière kan eiser niet bij de Poolse autoriteiten klagen. Ook voelt eiser zich vanwege zijn huidskleur onveilig. Terugkeer naar Polen zal voor hem leiden tot ernstige materiële deprivatie en zijn asielverzoek zal niet inhoudelijk in behandeling worden genomen. Eiser vreest dat in Polen sprake is van onrechtmatige detentie, pushbacks en dat hij in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] zal worden behandeld. Er kan ten aanzien van Polen niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan en er is sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport en het rapport van European Council on Refugees and Exiles. Polen wil het Europese asiel- en migratiepact niet invoeren en het asielrecht opschorten, ook wordt op migranten die de grens illegaal oversteken geschoten. Ter onderbouwing verwijst eiser naar verscheidene nieuwsberichten [4] . Verweerder zou toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Standaard voornemen
5. Over de stelling van eiser dat verweerder heeft volstaan met stukken standaard-tekst uit eerdere voornemens en beschikkingen, overweegt de rechtbank dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Eiser heeft door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. In het bestreden besluit is meer specifiek ingegaan op de individuele situatie van eiser. In een vergelijkbare zaak heeft de Afdeling [5] geoordeeld dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten voldeed. [6]
Interstatelijke vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest [7] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze drempel in zijn geval is bereikt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 [8] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Polen voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 4 september 2024 [9] . De Afdeling heeft in haar oordeel ook de opvangvoorzieningen en asielprocedure in Polen meegenomen- zoals pushbacks en bewaring aan de grensposten- en het AIDA en European Council on Refugees and Exiles rapport. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 4 september 2024 af te wijken. De overgelegde nieuwsartikelen maken het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank ook niet anders.
6.2
Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Poolse opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Poolse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Poolse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp- waaronder een tolk- bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele stelling dat eiser in Polen gedwongen is zijn vingerafdrukken af te geven, zich er vanwege zijn huiskleur onveilig voelt en met teveel mensen op een kamer sliep, doet hier niet aan af.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Polen van een zodanige onevenredige hardheid getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd en zijn verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2023:4348.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.