ECLI:NL:RBDHA:2025:3265
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt Eritrees te zijn, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser, die stelt dat zijn bijzondere omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen door de verweerder. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Polen gedwongen vingerafdrukken heeft moeten afstaan en dat hij zich onveilig voelt vanwege zijn huidskleur. Hij vreest dat zijn asielverzoek in Polen niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat hij in strijd met artikel 3 van het EVRM zal worden behandeld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Polen zodanig is dat hij een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat lidstaten van de EU hun verdragsverplichtingen jegens asielzoekers zullen nakomen. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de omstandigheden in Polen zo ernstig zijn dat zijn overdracht daar een onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.