ECLI:NL:RBDHA:2025:3271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL25.1022 en NL25.1023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een Kirgizische asielzoekster tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag door de Nederlandse autoriteiten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Kirgizische asielzoekster, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiseres heeft op 11 mei 2024 asiel aangevraagd in Nederland, maar haar aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres betoogt dat dit onterecht is, omdat zij een duurzame relatie heeft met haar partner, die inmiddels asiel heeft gekregen in Nederland. De rechtbank heeft de zaak op 18 februari 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar de verweerder niet. De rechtbank concludeert dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de omstandigheden van eiseres onvoldoende zijn meegewogen in de beslissing. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en worden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.1022 en NL25.1023
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres/verzoekster], V-nummer: [V-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen hiervoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 18 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is, met voorafgaande aankondiging, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1994. Eiseres heeft de Kirgizische nationaliteit. Op 11 mei 2024 heeft eiseres in Nederland asiel aangevraagd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen omdat Polen volgens verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. [1] Eiseres was immers in het bezit was van een visum, dat geldig was van november 2024 tot 3 mei 2024. Polen heeft op 20 september 2024 het overnameverzoek aanvaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 10 van de Dublinverordening (Dvo) dan wel artikel 17 van de Dvo. In de aanvullende gronden van beroep doet eiseres ook een beroep op artikel 9 van de Dvo nu er sprake is van een duurzame relatie in de zin van artikel 2, aanhef en onder g van de Dvo en aan haar partner inmiddels asiel is verleend. Daarnaast loopt eiseres bij terugkeer naar Polen risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Er kan ten aanzien van Polen niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan en er is sprake van pushbacks. Eiseres maakt zich zorgen over rechtsbijstand, onafhankelijkheid van de rechtspraak, de asielprocedure, opvang en medische voorzieningen en over haar fysieke en mentale gezondheid in Polen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar het ECRE rapport [4] en verschillende AIDA-rapporten. [5] Daarnaast volgt uit het meest recente AIDA-rapport [6] dat het slecht staat gesteld met de identificatie van kwetsbare personen in Polen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling hoefde te nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting de beroepsgrond ten aanzien van artikel 9 van de Dvo ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen oordeel zal geven.
5. De rechtbank geeft eiseres gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe en waarom zij tot deze conclusie is gekomen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Polen zijn verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. De hoogste bestuursrechter (de Afdeling) heeft op 2 december 2024 [7] , nog bevestigd dat dit uitgangspunt klopt. Het is daarom aan eiseres om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Polen, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Poolse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
6.1.
Eiseres is hier niet in geslaagd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat ten aanzien van Polen kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2024, waarin onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024 [8] , en met inachtneming van het AIDA-rapport over Polen van juni 2024 (update-2023), waarop eiseres zich mede heeft beroepen - tot het oordeel is gekomen dat er ten aanzien van Dublinclaimanten mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft geen informatie overlegd waaruit blijkt dat juist zij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Polen gebonden is aan de internationale verdragen en heeft met het claimakkoord gegarandeerd de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen (overeenkomstig de toepasselijke richtlijnen). Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag eiseres er vanuit gaat dat de (medische) voorzieningen, opvang en rechtsbijstand aan deze richtlijnen voldoen en dat de (medische) voorzieningen in Polen in beginsel vergelijkbaar zijn met Nederland. Daarbij merkt de rechtbank ook op dat eiseres bij voorkomende problemen hierover dient te klagen bij de Poolse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar onmogelijk is of dat klagen bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 10 van de Dvo
7. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij een duurzame relatie heeft met haar partner, K. Altamr, die een asielaanvraag in Nederland heeft lopen, zodat verweerder de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 10 van de Dvo aan zich had moeten trekken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een duurzame relatie die reeds in het land van herkomst bestond, zodat een beroep op artikel 10 van de Dvo niet kan slagen.
7.1.
Ingevolge artikel 10 van de Dvo is een lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, indien een gezinslid van een verzoeker in een lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover in eerste aanleg nog geen beslissing ten gronde is genomen, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen. Volgens artikel 2, aanhef en onder g, van de Dvo valt onder de definitie van gezinsleden de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden en deze relatie reeds bestond in het land van herkomst.
7.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is in 2019 vanuit Kirgizië naar Turkije gereisd en heeft daar op grond van een studievisum verbleven. In 2021 heeft zij haar partner ontmoet. Hij komt uit Syrië, verbleef sinds 2018 in Turkije en is in 2024 naar Nederland gereisd en heeft aldaar asiel aangevraagd. Op die asielaanvraag was op het moment van de asielaanvraag van eiseres nog geen beslissing genomen. In 2021 zijn eiseres en haar partner religieus getrouwd en woonden zij vanaf dat moment samen. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres een vertaalde huwelijksakte en een Kimlik overgelegd. Verder heeft eiseres meerdere gedateerde foto’s vanaf juni 2021 overgelegd waarop eiseres en haar partner te zien zijn. Tot slot heeft eiseres een verklaring van het COA overgelegd dat zij met haar partner sinds mei 2024 als partners in de opvang samenwonen.
7.3.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank het aannemelijk dat er tussen eiseres en haar partner sprake is van een duurzame relatie als bedoeld in artikel 2 aanhef onder g van de Dvo. Dat zij niet samen Nederland zijn ingereisd doet hier, anders dan verweerder meent, niet aan af. Eiseres heeft hierover immers verklaard dat het studievisum van haar partner eerder afliep dan die van haar zodat hij eerder Turkije moest verlaten. Nu deze verklaring door verweerder niet is betwist en deze verklaring de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt, heeft verweerder deze omstandigheid ten onrechte aan eiseres tegengeworpen. Toch kan een beroep op artikel 10 niet slagen nu de duurzame relatie niet reeds bestond in het land van herkomst.
Artikel 17 van de Dvo
8. Wel heeft verweerder ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dvo. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bovenstaande omstandigheden onvoldoende heeft betrokken in zijn motivering waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Toepassing geven aan artikel 17 van de Dvo zou bovendien in lijn zijn met het uitgangspunt van de Dublinverordening voor zover daarin is beoogd duurzame relaties bijeen te houden. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de partner van eiseres inmiddels asiel heeft gekregen en dat, als eiseres nu een asielaanvraag zou indienen, het vereiste van het land van herkomst op grond van artikel 9 van de Dvo niet meer aan haar zou worden tegengeworpen.
9. Nu verweerder niet zorgvuldig en kenbaar heeft gemotiveerd waarom hij gelet op bovengenoemde omstandigheden geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid in de zin van artikel 17 van de Dvo is sprake van een motiveringsgebrek. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond, omdat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over eisers asielaanvraag te nemen. Dit omdat de taak voor het motiveren van een besluit bij verweerder ligt. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige manier is om de zaak af te doen.
11. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
12. Nu met deze uitspraak op het beroep van eiseres is beslist bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek hiertoe wordt daarom afgewezen.
13. Omdat het beroep gegrond is, veroordeeld de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,00,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak NL25.1022:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van7 januari 2025;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
in de zaak NL25.1023:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
- bepaalt dat verweerder de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,- aan eiseres moet vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Zie het AIDA-rapport van mei 2022 (2021-update, pagina 38), het AIDA-rapport van mei 2023 (2022- update, pagina 37).
6.Pagina’s 17, 42, 43, 45, 49 en 92 van het AIDA-rapport van juni 2024 (2023-update).
8.Zie de motivering onder 9 tot en met 17, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en ECLI:NL:RVS:2024:3456.