In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 6 maart 2025 in een beroep van eiser tegen de Minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarbij de rechtbank de minister een beslistermijn van 8+8 weken had opgelegd en een dwangsom van € 100,- per dag voor overschrijding van deze termijn. Eiser heeft op 25 januari 2025 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom niet tijdig een besluit had genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, en heeft zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is gebleven en dat een ingebrekestelling niet nodig was, gezien de eerdere uitspraak en de verstreken tijd. De rechtbank heeft de minister opgedragen binnen acht weken een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken en een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50, vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.