ECLI:NL:RBDHA:2025:3413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8328
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 30 september 2024 ingesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. Eiser stelt dat hij van Algerijnse nationaliteit is en dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, aangezien zijn lp-aanvraag op 23 augustus 2024 is ingediend en er geen duidelijkheid is over de behandeling door de Algerijnse autoriteiten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 13 december 2024. De rechtbank concludeert dat er in het algemeen en in het geval van eiser geen gebrek aan zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling die bevestigen dat er geen gebrek aan zicht op uitzetting bestaat, ook voor Algerijnse vreemdelingen zonder geldige documenten. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser, gezien de voortgangsrapportage en de gesprekken die hebben plaatsgevonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8328

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. F. Nuninga).

Procesverloop

De minister heeft op 30 september 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De minister heeft op 21 februari 2025 een kennisgeving voortduring bewaring aan de rechtbank verzonden. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
De minister heeft op 19 februari 2025 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen op de zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 17 december 2024 (in de zaak NL24.47758) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 13 december 2024.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
4. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De lp-aanvraag is op 23 augustus 2024 ingediend, maar het is niet duidelijk of de aanvraag in behandeling is genomen door de Algerijnse autoriteiten. Eiser acht het zeer onwaarschijnlijk dat hij binnen zes maanden na de inbewaringstelling zal kunnen worden uitgezet, omdat er nog geen presentatie is gepland, er geen lp is toegezegd en eiser zelf ook niet over documenten beschikt. Verder geeft eiser aan dat er sinds 13 december 2024 drie keer is gerappelleerd en er twee vertrekgesprekken met hem hebben plaatsgevonden. Eiser acht dat onvoldoende voortvarend.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting in het algemeen en in het geval van eiser naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling van 6 mei 2024 en 15 juli 2024, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. [2] Recent heef de Afdeling herhaald dat ook voor Algerijnse vreemdelingen die niet over geldige grensoverschrijdingsdocumenten of kopieën van zulke documenten beschikken, vanaf december 2023 in algemene zin niet langer het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn ontbreekt [3] .In het specifieke geval van eiser is een lp-traject opgestart en is niet gebleken dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven geen lp voor eiser te zullen afgeven. Dat er nog geen reactie is gekomen van de Algerijnse autoriteiten en er nog geen presentatie is gepland, betekent niet dat dit niet binnen afzienbare reden alsnog gaat gebeuren.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De rechtbank overweegt dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister sinds sluiting van het vorige onderzoek op 13 december 2024, drie keer heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag, laatstelijk op 6 februari 2025 en twee vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd, laatstelijk op 18 februari 2025. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen,
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.