ECLI:NL:RBDHA:2025:3413
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en zicht op uitzetting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 30 september 2024 ingesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. Eiser stelt dat hij van Algerijnse nationaliteit is en dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is, aangezien zijn lp-aanvraag op 23 augustus 2024 is ingediend en er geen duidelijkheid is over de behandeling door de Algerijnse autoriteiten.
De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 13 december 2024. De rechtbank concludeert dat er in het algemeen en in het geval van eiser geen gebrek aan zicht op uitzetting naar Algerije is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling die bevestigen dat er geen gebrek aan zicht op uitzetting bestaat, ook voor Algerijnse vreemdelingen zonder geldige documenten. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser, gezien de voortgangsrapportage en de gesprekken die hebben plaatsgevonden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.