ECLI:NL:RBDHA:2025:3425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring – informatieplicht – zicht op uitzetting Gambia – beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2025, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 5 maart 2025 in Breda, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de informatieplicht van de minister is nageleefd, aangezien eiser in een taal die hij verstaat, schriftelijk is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en de rechtsmiddelen die openstaan. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist zijn en dat er zicht op uitzetting naar Gambia is. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [V-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
Informatieplicht
2. Eiser voert aan dat niet voldaan is aan de informatieplicht zoals neergelegd in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. [2] Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2024. [3] De Engelstalige informatiebrief die verweerder aan eiser heeft verstrekt, is onvoldoende. Daarnaast staat in die informatiebrief dat eiser aan de informatie uit de brief geen rechten kan ontlenen, waardoor getwijfeld kan worden aan de waarde van de informatie.
3. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2023 [4] en 24 juli 2024 volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb. Niet in geschil is dat bij de uitreiking van de maatregel aan eiser een document is uitgereikt in de Engelse taal en dat dit een taal is die eiser verstaat. Eiser is daarmee in eenvoudige, begrijpelijke taal op schriftelijke wijze van zijn bewaring in kennis gesteld de openbare orde dit vordert. Verder is op het formulier door middel van kruisjes bij de van toepassing zijnde gronden geïnformeerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het uitgereikte document voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld door de Afdeling. Verweerder heeft daarmee reeds voldaan aan zijn informatieplicht. Daarnaast is eiser met behulp van een tolk in het gehoor voorafgaand het opleggen van de maatregel bewaring uitgelegd welke zware en lichte gronden van toepassing zijn in het geval van eiser, hoewel dat dat geen vereiste is dat rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vb.
Gronden van de maatregel
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
Zicht op uitzetting
7. Verder voert eiser aan dat geen sprake is van zicht op uitzetting. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 30 augustus 2024. [7] Verweerder dient cijfers te overleggen van gedwongen uitzettingen middels een lp [8] naar Gambia.
8. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat het zicht op uitzetting naar Gambia is komen te ontbreken. In het algemeen kan zicht op uitzetting naar Gambia worden aangenomen. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023. [9] Ook in recente uitspraken van diverse zittingsplaatsen van deze rechtbank wordt zicht op uitzetting naar Gambia aangenomen. [10] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. In het specifieke geval van eiser loopt het lp-traject sinds 26 februari 2025 en is niet gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp aan eiser zullen afgeven.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.Laissez-passer.