ECLI:NL:RBDHA:2025:3669
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gegrond beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser op 10 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank had eerder, op 26 augustus 2024, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen acht weken een besluit te nemen. Eiser heeft op 31 december 2024 opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder geen besluit had genomen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift had ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen, omdat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit was verstreken en dat er geen nieuwe ingebrekestelling nodig was, aangezien er al een termijn was gesteld in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard, omdat verweerder nog steeds geen besluit had genomen op de aanvraag van eiser.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. Deze uitspraak is gedaan op 10 maart 2025 door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en is openbaar gemaakt.