ECLI:NL:RBDHA:2025:3720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL25.3280,25.3282,25.3364
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025 worden de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen van eisers niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 24 februari 2025, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, omdat de minister voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de minister niet verplicht is om de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat zij bij overdracht aan Kroatië in een situatie terechtkomen die in strijd is met hun mensenrechten. De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende informatie heeft om te concluderen dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden van de Dublinverordening. De rechtbank besluit dat de minister de aanvragen van eisers niet in behandeling hoeft te nemen en dat de proceskosten niet vergoed hoeven te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.3280, NL25.3282 en NL25.3364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] , v-nummer [nummer] , eiser 1

[eiseres], v-nummer [nummer] , eiseres
[eiser 2], v-nummer [nummer] , eiser 2
samen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. De minister heeft deze aanvragen met de bestreden besluiten van 23 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL25.3281, NL25.3283 en NL25.3365, op 24 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, mr. E. Berger als waarnemer van de gemachtigde van eisers, en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De beroepen zijn ongegrond. De minister mag voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en had de aanvragen van eisers niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Zijn de beroepen ontvankelijk?
5. Namens eiser 1 en eiseres is op 23 januari 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft op dezelfde dag vastgesteld dat de beroepen van eiser 1 en eiseres geen beroepsgronden bevatten en hen tot en met 30 januari 2025 de gelegenheid geboden om alsnog beroepsgronden in te dienen. De gemachtigde van eisers heeft dat pas op 31 januari 2025 gedaan. De rechtbank beantwoordt daarom eerst ambtshalve de vraag of de beroepen van eiser 1 en eiseres ontvankelijk zijn. De rechtbank kan de beroepen van eisers door te laat indienen van de beroepsgronden in dat geval immers niet-ontvankelijk verklaren, [2] tenzij de termijnoverschrijding niet aan eiser 1 en eiseres valt toe te rekenen (en dus verschoonbaar is) [3] of als het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep onmiskenbaar tot gevolg zou hebben dat voor de vreemdeling terechtkomt in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM (de zogenoemde Bahaddar-exceptie). [4]
6. De gemachtigde van eisers heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding niet aan eiser 1 en eiseres valt toe te rekenen. Op de laatste dag van de termijn was er een storing in het digitale systeem van de Rechtspraak, waardoor hij de beroepsgronden niet kon indienen. Hij heeft dat onderbouwd met een screenshot van de foutmelding die hij kreeg bij het indienen van de beroepsgronden. De gronden zijn uiteindelijk ongeveer een uur na het verstrijken van de termijn alsnog ingediend, zodat de rechtbank en de minister hiervan geen hinder ondervinden.
6.1.
De rechtbank ziet in wat de gemachtigde van eisers aanvoert geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het is de verantwoordelijkheid van de gemachtigde van eisers om ervoor te zorgen dat termijnen worden bewaakt en dus (ook) dat beroepsgronden op tijd worden ingediend. Door het indienen van de beroepsgronden uit te stellen tot het laatste moment, neemt hij het risico dat beroepsgronden uiteindelijk te laat worden ingediend. Uit de overgelegde screenshot volgt niet dat sprake was van een storing in de digitale systemen van de Rechtspraak. Ook uit het storingenarchief van IVO Rechtspraak, de ict-dienstverlener van de Rechtspraak, volgt niet dat op 30 januari 2025 sprake was van een storing of onderhoud in de digitale systemen. Bovendien is de foutmelding op de screenshot van 31 januari 2025 om 00:42 uur, zodat daaruit niet blijkt dat de gemachtigde al vóór het verstrijken van de termijn heeft geprobeerd om de beroepsgronden in te dienen. De rechtbank is verder niet gebleken dat eiser 1 en eiseres door overdracht aan Kroatië onmiskenbaar terecht zullen komen in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM. Desondanks laat de rechtbank een niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen van deze eisers achterwege. Daarvoor is doorslaggevend dat de minister in deze zaak niet is benadeeld door de te laat ingediende beroepsgronden en dat de zaken van deze eiser 1 en eiseres samenhang vertonen met het (ontvankelijke) beroep van eiser 2. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank dat het handelen van de gemachtigde van eisers niet in hun nadeel mag werken en ziet zij af van niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen. De rechtbank zal deze beroepen daarom ook inhoudelijk beoordelen.
Mag de minister voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eisers betogen dat de minister voor Kroatië niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij het risico lopen op pushbacks en geweld bij een overdracht aan Kroatië. Deze pushbacks vonden, ook vanuit Kroatisch grondgebied, in 2024 nog altijd plaats. [5] Hoewel pushbacks op zichzelf genomen niet aan een overdracht in de weg staan, moet de minister wel nagaan of eisers bij overdracht aan Kroatië terecht zullen komen in een situatie in strijd met artikel 4 van het EU-Handvest [6] of artikel 3 van het EVRM en mag de minister dat niet uitsluitend baseren op de verklaringen van eisers. [7] De minister heeft dat onvoldoende gedaan. De minister baseert zich voornamelijk op informatie van de Kroatische autoriteiten, maar zij zijn volgens eisers geen objectieve bron en de minister onderkent daarmee niet dat VluchtelingenWerk Nederland en het Kroatische
Centre for Peace Studieskritischer waren over de praktijk van pushbacks in Kroatië. [8] De conclusie van de Europese Commissie dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor het Schengenacquis en zich heeft verbonden aan een zero-tolerancebeleid over geweld aan de grens is ook onvoldoende, omdat dat niet betekent dat die afspraken ook daadwerkelijk worden nagekomen. Eisers wijzen er bovendien op dat artikel 4 van het EU-Handvest en artikel 3 van het EVRM absolute grondrechten zijn en dat het daarbij niet uitmaakt of de betrokken vreemdeling tijdens de overdracht of daarna een risico op schending daarvan loopt, [9] zodat het tegenstrijdig is om een onderscheid te maken tussen Dublinclaimanten en andere asielzoekers. Gelet daarop is ook de door de minister aangehaalde rechtspraak onhoudbaar. [10] Daarnaast stellen eisers dat zij in Kroatië van deugdelijke opvang verstoken zullen blijven. Uit het laatste AIDA-rapport volgt immers dat er slechts 900 opvangplekken beschikbaar zijn en dat is ruim onvoldoende om de Dublinoverdrachten en openstaande asielaanvragen op te vangen: er waren in 2023 in Kroatië immers 897 Dublinoverdrachten en 1.620 openstaande asielaanvragen. Bovendien zijn de omstandigheden in de Kroatische asielopvang ondermaats. [11]
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor Kroatië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Als eisers vinden dat dit niet (langer) het geval is, dan ligt het op hun weg om dat aannemelijk te maken. [12] Daarin zijn eisers naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat pushbacks aan de Kroatische buitengrenzen niet in de weg staan aan het overdragen van Dublinclaimanten aan Kroatië, omdat niet is gebleken dat ook Dublinclaimanten met pushbacks te maken zullen krijgen. [13] De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit oordeel niet (langer) juist is, mede omdat de Afdeling de door eisers aangehaalde Kamerbrieven, de informatie van de Europese Commissie en de reacties daarop van VluchtelingenWerk Nederland en het
Centre for Peace Studiesal in die rechtspraak heeft betrokken. De drie Duitstalige uitspraken leiden ook niet tot een ander oordeel, omdat deze dateren van 2020 tot 2022 en daarom een minder actueel beeld van de situatie in Kroatië schetsen dan in de rechtspraak van de Afdeling is betrokken. Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling, onder vermelding van het door eisers aangehaalde AIDA-rapport, dat in Kroatië sprake is van overbezetting van opvangcentra, maar dat hieruit geen fundamentele systeemfout voortvloeit. [14] De rechtbank ziet daarom ook daarin geen aanleiding voor het oordeel dat de minister voor Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
Had de minister de aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich moeten trekken?
8. Eisers betogen dat de minister hun asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Het is onevenredig hard om eisers terug te sturen naar dezelfde autoriteiten als die eerder hun levens in gevaar hebben gebracht. Dat is een beoordeling die losstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dus plaats kan hebben in de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening. [15] Verder heeft de minister onvoldoende gewicht toegekend aan het feit dat in het verleden positief is beslist op een nareisaanvraag voor eisers, waardoor zij eigenlijk al toestemming hadden verkregen om zich in Nederland bij hun gezin te voegen. De minister wijst er daarbij ten onrechte op dat een tweede aanvraag om een verblijfsvergunning is afgewezen, omdat het daar ging om een aanvraag voor eerste toelating op grond van artikel 8 van het EVRM, die een veel strenger toetsingskader kent dan een nareisaanvraag. Gelet op het feit dat de gezinshereniging nu heeft plaatsgevonden en een overdracht aan Kroatië de gezinsleden weer van elkaar scheidt, getuigt een overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij geen reden ziet om de asielaanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. De minister maakt onder meer van die bevoegdheid gebruik als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van eisers aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt, [16] maar daarvan is niet gebleken. Eisers hebben hun stelling dat de Kroatische autoriteiten hun leven in gevaar hebben gebracht niet onderbouwd. Bovendien kan, zoals hiervoor is overwogen, voor Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en ligt het daarom op de weg van eisers om te klagen bij de Kroatische autoriteiten als zij vinden dat zij onrechtmatig worden behandeld. Verder mocht de minister als uitgangspunt nemen dat artikel 17 van de Dublinverordening alleen in uitzonderlijke gevallen wordt gebruikt om gezinshereniging mogelijk te maken, en dat de situatie van eisers niet uitzonderlijk is. De rechtbank acht daartoe van belang dat eisers niet hebben gesteld dat er tussen eisers en hun familieleden in Nederland sprake is van een (bijzondere) afhankelijkheidsrelatie en dat ook niet is gesteld of gebleken dat een van deze familieleden minderjarig zou zijn. Eisers hebben daarom onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd waarom de overdracht van eisers aan Kroatië vanwege de aanwezigheid van familieleden in Nederland van onevenredige hardheid zou getuigen.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen, het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen in stand blijft en de minister eisers aan Kroatië mag overdragen. De minister hoeft de proceskosten van eisers niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Dat staat in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dat staat in artikel 2.4, derde lid, aanhef en onder c, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.
4.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494 (
5.Eisers wijzen ter onderbouwing van die stelling op twee incidenten van 9 januari 2024 en 6 februari 2024, gerapporteerd door het Border Violence Monitoring Network.
6.Eisers wijzen op HvJEU 29 februari 2024, C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195 (
7.Eisers wijzen ter onderbouwing van hun betoog op Rb. Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch) 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
8.Eisers wijzen onder meer op de Kamerbrief ‘Dublinoverdrachten aan Kroatië’ van 20 januari 2023 (nummer 4392659) en de bijbehorende beslisnota van 21 december 2022 (nummer 4392657).
9.Eisers wijzen op HvJEU 19 maart 2019, C-297/17 e.a., ECLI:EU:C:2019:219 (
10.Eisers wijzen nog op een drietal Duitstalige uitspraken: VG Freiburg im Breisgau 26 juli 2022, A 1 K1805/22 (Duitsland); VG Braunschweig 25 februari 2022, 2 B 27/22 (Duitsland); LVwG Steiermark 1 juli 2021, 20.3-2725/2020 (Oostenrijk).
11.Eisers wijzen op het AIDA-updaterapport over Kroatië over het jaar 2023, gepubliceerd in 2024.
12.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455, r.o. 4.1-4.3.2.
13.Vergelijk ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037 en ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
14.ABRvS 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4037, r.o. 5.10.
15.Eisers wijzen ter onderbouwing van deze stelling op verschillende uitspraken van de zittingsplaatsen Haarlem, Amsterdam, Rotterdam en Zwolle van deze rechtbank.
16.Zie paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.