In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 2 oktober 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, waardoor zij zonder zitting uitspraak doet op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de minister van Asiel en Migratie in gebreke is gebleven om tijdig een besluit te nemen, ondanks eerdere termijnen die aan de minister waren opgelegd. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen van de Awb en eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om haar beslissing te onderbouwen.
De rechtbank legt de minister een termijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 453,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.