ECLI:NL:RBDHA:2025:3745
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning asiel
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 september 2024, waarbij de minister de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De minister heeft op verzoek van de rechtbank op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft een schriftelijke reactie ingediend op het verweerschrift. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres juist heeft vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De minister heeft aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 10 september 2023 tot 10 september 2028. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum en vindt dat deze moet zijn vastgesteld op 5 september 2023, de datum waarop zij haar asielwens heeft geuit. De minister stelt dat het tijdsverschil van vijf dagen niet van feitelijke betekenis is en dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt echter dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de ingangsdatum. De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum niet juist heeft vastgesteld en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 5 september 2023 en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.