ECLI:NL:RBDHA:2025:3745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
NL24.41605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning asiel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 september 2024, waarbij de minister de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De minister heeft op verzoek van de rechtbank op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft een schriftelijke reactie ingediend op het verweerschrift. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres juist heeft vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De minister heeft aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, geldig van 10 september 2023 tot 10 september 2028. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum en vindt dat deze moet zijn vastgesteld op 5 september 2023, de datum waarop zij haar asielwens heeft geuit. De minister stelt dat het tijdsverschil van vijf dagen niet van feitelijke betekenis is en dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

De rechtbank oordeelt echter dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de ingangsdatum. De rechtbank concludeert dat de minister de ingangsdatum niet juist heeft vastgesteld en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vast op 5 september 2023 en veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.41605

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kind:
[naam],
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de van de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

(gemachtigde: R. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 september 2024, waarbij de minister de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingewilligd. Het beroep richt zich tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
1.1.
De minister heeft op verzoek van de rechtbank op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Eiseres heeft een schriftelijke reactie ingediend op het verweerschrift.
1.3.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om zonder zitting uitspraak te doen op het beroep. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres juist heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
4. De minister heeft aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Deze verblijfsvergunning is geldig van 10 september 2023 tot 10 september 2028. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Zij vindt dat zij de verblijfsvergunning moet krijgen vanaf 5 september 2023. Op deze datum heeft zij zich in het Aanmeldcentrum Ter Apel gemeld om asiel aan te vragen. Dat blijkt uit de loopbrief. Volgens eiseres heeft de minister ten onrechte de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op de datum waarop eiseres het verplichte aanvraagformulier [1] heeft ingediend.
Heeft eiseres belang bij het beroep?
5. De minister vindt dat eiseres geen actueel en reëel belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het verschil tussen de datum waarop eiseres de asielwens heeft geuit en de datum van het indienen van het aanvraagformulier is namelijk maar vijf dagen. Dit tijdsverschil is volgens de minister zo klein dat de aanpassing van de ingangsdatum voor eiser geen feitelijke betekenis heeft. De minister vindt daarom dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moet verklaren.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat eiseres belang heeft bij een inhoudelijk oordeel en aanpassing van de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning. De minister heeft niet onderbouwd of concreet gemaakt dat de aanpassing voor eiseres niet van feitelijke betekenis is. De minister stelt dat het gaat om een klein verschil. De rechtbank oordeelt dat een klein verschil nog niet betekent dat eiseres geen enkel belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over haar beroep. Niet is uitgesloten dat een eerdere ingangsdatum van betekenis is voor latere verblijfsaanvragen of andere verstrekkingen. Eiser kan daarom door het instellen van beroep in een gunstigere positie komen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de Afdeling [2] in de uitspraak van 20 januari 2025 niet heeft geoordeeld dat het tijdsverschil tussen het kenbaar maken van de asielwens en het indienen van de aanvraag met het aanvraagformulier van belang is voor het bepalen van de ingangsdatum. [3] De rechtbank behandelt daarom het beroep hierna inhoudelijk.
Heeft de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning juist vastgesteld?
6. De rechtbank oordeelt dat de minister de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet juist heeft vastgesteld. De minister heeft ten onrechte de datum waarop eiseres het aanvraagformulier heeft ingediend als uitgangspunt genomen. Volgens de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2025 volgt uit de wet [4] en het Unierecht dat een asielaanvraag is ontvangen op het moment dat een vreemdeling in persoon bij de autoriteiten zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Dit moment kan bijvoorbeeld blijken uit de loopbrief. Uit de loopbrief blijkt dat eiseres haar asielwens op 5 september 2023 kenbaar heeft gemaakt. Het beroep is daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover de minister daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel heeft vastgesteld op 10 september 2023. Uit het oogpunt van definitieve geschillenbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres vast te stellen op 5 september 2023 en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit [5] .
8. De minister moet de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om de wegingsfactor zeer licht toe te passen, zoals de minister heeft verzocht. De wegingsfactor is afhankelijk van het gewicht van de zaak. Behandeling van een zaak in de bezwaar-en beroepsprocedure behoort in beginsel tot de categorie gemiddeld, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken [6] . Daarvan is in deze zaak niet gebleken. Dat alleen wordt geprocedeerd over de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, is onvoldoende grond om een zodanige reden aan te nemen. De rechtbank ziet in de Afdelingsuitspraak van 20 januari 2025 ook geen aanknopingspunten om een lagere wegingsfactor toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 september 2024, voor zover daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel is vastgesteld op 10 september 2023;
- stelt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel vast op 5 september 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 september 2024, voor zover dit besluit is vernietigd;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.M35-H formulier.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.ECLI:NL:RVS:2025:159, en herhaald in 10 februari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:489).
4.Artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenweet 2000.
5.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:408.