ECLI:NL:RBDHA:2025:3886

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL25.1528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot informatieplicht en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. De maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 22 januari 2025, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk in een begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van zijn vrijheidsontneming. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat dit gebrek niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De belangenafweging viel in dit geval in het voordeel van de verweerder, omdat eiser wel degelijk op de hoogte was van de redenen van zijn bewaring, ook al was dit niet schriftelijk in een begrijpelijke taal gedaan.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, waaronder de risico's van onttrekking aan toezicht en eerdere overtredingen van de Vreemdelingenwet, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft betoogd dat de bewaring in strijd is met artikel 9 van de Opvangrichtlijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de bewaring niet langer duurde dan noodzakelijk was in het kader van de uitzetting. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1528

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.V. Ramai).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Niet voldaan aan artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb
1. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 Vb omdat eiser niet schriftelijk in een taal die hij begrijpt geïnformeerd is over de redenen van zijn vrijheidsontneming. Eiser merkt hierbij op dat de termijn van 6 maanden die de Afdeling aan verweerder heeft gegeven in de uitspraak van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, verstreken is. De maatregel kent daarom een gebrek. De belangenafweging zou in het voordeel van eiser moeten uitvallen.
1.1.
Verweerder heeft blijkens het proces-verbaal van gehoor bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser een informatiefolder uitgereikt. In het proces-verbaal is vermeld dat dit een folder in de Arabische taal betreft. De rechtbank gaat ervan uit dat dit een verschrijving is en dat sprake is geweest van een folder in de Russische taal, nu eiser hier niets over heeft aangevoerd. Het uitreiken van een folder is niet voldoende om aan de hiervoor genoemde informatieplicht te voldoen. In de informatiefolder is namelijk slechts algemene informatie opgenomen en informatie over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel. Eiser is daarmee niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte gebracht van de redenen waarom hij specifiek in bewaring is gesteld terwijl dat wel had gemoeten. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4180) en 17 april 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1548). Hieruit volgt dat verweerder niet (volledig) heeft voldaan aan zijn uit artikel 5.3 van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
1.2.
Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring niet zonder meer onrechtmatig. Dat is pas het geval als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Dit wordt niet anders doordat verweerder zijn werkwijze nog niet (voldoende) heeft aangepast. In de uitspraak van 24 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2979, heeft de Afdeling overwogen dat verweerder nog een termijn van zes maanden heeft om de werkwijze in overeenstemming te brengen met de vereisten van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb, gerekend vanaf het moment van die uitspraak. Deze termijn was ten tijde van het opleggen van de maatregel nog niet verstreken. De Afdeling sluit niet uit dat na het verstrijken van de termijn bij de belangenafweging minder gewicht zal worden toegekend aan het algemeen belang dat is gediend met de inbewaringstelling in relatie tot het individuele belang van de vreemdeling.
1.3.
De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Weliswaar is eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte gesteld van de redenen van bewaring, maar dit betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Aan het eind van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij in bewaring zal worden gesteld. Verweerder heeft eiser al voordat het gehoor was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft ook een rechtsbijstandsverlener ingeschakeld. Eiser is verder door middel van (in ieder geval) de informatiefolder op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Dit wordt (vooralsnog) niet anders doordat verweerder zijn werkwijze nog niet (voldoende) heeft aangepast.
1.4.
In de schriftelijke gronden voert eiser aan dat de maatregel niet rechtsgeldig is ondertekend. De rechtbank heeft geconstateerd dat de maatregel wel rechtsgeldig is ondertekend. Eiser heeft daarom deze beroepsgrond ter zitting ingetrokken.
De bewaringsmaatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser betwist de gronden 3a, 3b, 3c en 3d. Eiser is Nederland middels een door de Duitse autoriteiten afgegeven LP binnengekomen waardoor grond 3a eiser niet kan worden tegengeworpen.
2.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, volgt dat verweerder bij de zware grond 3a kan volstaan met een toelichting dat deze grond zich feitelijk voordoet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zware grond 3a zich feitelijk voordoet. Eiser is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Eiser heeft nooit een visum gehad en heeft zelf verklaard dat hij geen paspoort heeft en Nederland in 2020 is binnengekomen met enkel kopieën van zijn Tadzjiekse rijbewijs. Dat eiser recentelijk via een gecontroleerde overdracht aan Nederland is overgedragen vanuit Duitsland, betekent niet dat deze eerdere illegale inreis niet aan eiser kan worden tegengeworpen.
2.3.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank eveneens terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat zware grond 3i zich feitelijk voordoet. Aan eiser is op 16 juli 2021 een terugkeerbesluit opgelegd en deze terugkeerverplichting is bij besluit van 8 januari 2025 bevestigd. Eiser heeft verklaard dat hij niet bereid is om terug te keren naar Tadzjikistan en dat hij zo snel mogelijk terug zal komen naar Nederland als hij moet terugkeren. Verweerder heeft zware grond 3i daarom aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen leggen.
2.4.
De zware gronden 3a en 3i en de onbestreden lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond dat er onvoldoende bewaringsgronden zijn slaagt dus niet.
Strijd met artikel 9, eerste lid, Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn)
3. Eiser voert aan dat uit artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn volgt dat bewaring zo kort mogelijk moet duren. Voor de vraag of eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring is gehouden is van belang dat tijdig op het asielverzoek wordt beslist en dat het asielberoep binnen afzienbare termijn op een zitting is behandeld. Het beroep (en de voorlopige voorziening) tegen de afwijzende asielbeschikking worden op 20 maart 2025 behandeld. Eiser zou op het moment dat zijn beroep in de asielprocedure wordt behandeld 15 weken in bewaring verblijven. Eiser is van oordeel dat dit in strijd is met artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn omdat de bewaring niet zo kort mogelijk zal duren.
3.1.
De rechtbank volgt eiser niet. De asielaanvraag van eiser is op 8 januari 2025 niet-ontvankelijk verklaard waarna er een grondslagwijziging van de bewaringsmaatregel heeft plaatsgevonden. Eiser zit sinds 9 januari 2025 in bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Deze grondslag is gericht op uitzetting, dan wel terugkeer van de vreemdeling, waardoor Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) van toepassing is. De uitspraken waar eiser naar verwijst zien op een andere grondslag, namelijk op een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw (grensdetentie). De beroepsgrond dat er sprake is van strijd met artikel 9, eerste lid, Opvangrichtlijn, slaagt dus niet.
Ambtshalve toetsing
4. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.