ECLI:NL:RBDHA:2025:3897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
NL23.5889 en NL24.22310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen mvv en verblijfsvergunning op basis van associatierecht Turkije en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 12 maart 2025, worden de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en een verblijfsvergunning regulier behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, heeft op 18 mei 2021 een mvv-aanvraag ingediend om bij haar dochter in Nederland te verblijven, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 november 2021 is afgewezen. Eiseres heeft ook een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, die eveneens is afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 16 januari 2025 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit ongegrond is, maar dat het beroep tegen het tweede bestreden besluit gegrond is, omdat dit besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het tweede besluit in stand, omdat de belangenafweging in het eerste besluit is hersteld. Eiseres kan niet worden aangemerkt als gezinslid van een Turks werknemer, omdat niet is aangetoond dat zij ten laste komt van haar dochter. De rechtbank concludeert dat de afwijzingen van zowel de mvv-aanvraag als de verblijfsaanvraag in stand blijven, en dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.5889 en NL24.22310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar twee aanvragen.
1.1.
Eiseres heeft op 18 mei 2021 een aanvraag ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij haar dochter (referente) op grond van artikel 8 van het EVRM (de mvv-aanvraag). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 november 2021 afgewezen en het door eiseres ingediende bezwaarschrift met het besluit van 23 mei 2024 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. [2]
1.2.
Eiseres heeft daarnaast op 11 november 2021 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als gezinslid bij haar dochter op grond van het Turks associatierecht (de verblijfsaanvraag). De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 21 april 2022 afgewezen en daarbij aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd. Het door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft de minister met het besluit van 27 februari 2023 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard. [3]
2. De rechtbank heeft de beroepen op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook referente is verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing door de minister van de mvv-aanvraag en de verblijfsaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond
.Het beroep tegen bestreden besluit II is gegrond, maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. Eiseres krijgt dus ongelijk: de afwijzingen van zowel de mvv-aanvraag als de verblijfsaanvraag blijven in stand.
4.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank geeft eerst kort de besluitvorming weer (onder 5), waarna zij eerst ingaat op de vraag of eiseres moet worden aangemerkt als een gezinslid van een Turks werknemer (onder 6). Daartoe beoordeelt de rechtbank of eiseres ten laste komt van referente. Na een tussenconclusie (onder 7) gaat de rechtbank in op het beroep op beschermenswaardig gezinsleven tussen eiseres en referente (onder 8) en tussen eiseres en haar kleinzoon (onder 9). Tot slot gaat de rechtbank in op het beroep dat eiseres doet op het beleid over schrijnendheid (onder 10). Daarna volgt onder 11 de conclusie van de rechtbank.
De bestreden besluiten
5. De minister wijst de mvv-aanvraag af omdat tussen eiseres en referente geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM (bestreden besluit I). Volgens de minister is namelijk niet gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De minister neemt wel aan dat sprake is van hechte persoonlijke banden, en dus van beschermenswaardig gezinsleven, tussen eiseres en haar kleinzoon (de zoon van referente). Volgens de minister valt de belangenafweging echter uit in het nadeel van eiseres.
5.1.
De minister wijst de verblijfsaanvraag af omdat eiseres niet in het bezit is van een geldige mvv en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit mvv-vereiste (bestreden besluit II). Volgens de minister kan eiseres niet worden aangemerkt als gezinslid van referente in de zin van artikel 7 van het Besluit 1/80 [4] , omdat zij als bloedverwant in de opgaande lijn niet ten laste komt van referente. Hoewel referente eiseres financieel ondersteunt is volgens de minister niet gebleken dat deze ondersteuning voor eiseres noodzakelijk was om in Turkije in haar basisbehoeftes te voorzien. Om die reden kan eiseres volgens de minister ook geen geslaagd beroep doen op het voor haar mogelijk gunstigere oude beleid inzake verruimde gezinshereniging. Eiseres komt volgens de minister tot slot ook niet op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Is eiseres een gezinslid van een Turks werknemer?
6. Partijen zijn het er over eens dat eiseres en referente moeder en dochter zijn en dat referent als Turks werknemer moet worden aangemerkt. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of eiseres een gezinslid is als bedoeld in artikel 7 van het Besluit 1/80.
6.1.
Artikel 7, eerste alinea, van het Besluit 1/80 bevat geen definitie van het begrip ‘gezinslid’ van de werknemer. Voor de invulling van dit begrip moet aansluiting worden gezocht bij de uitlegging van het Unierechtelijk begrip gezinslid in de Verblijfsrichtlijn. [5] Volgens artikel 2, tweede lid, en onder d, van deze richtlijn moet onder ‘familieleden’ onder meer worden begrepen de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn, die te hunnen laste zijn. Het Hof van Justitie heeft in het arrest Jia geoordeeld dat voor de vraag of een familielid ten laste komt van de burger van de Unie (of in de situatie van eiseres: van de Turks werknemer) dient te worden beoordeeld in hoeverre het familielid materieel wordt gesteund en in hoeverre de materiële ondersteuning nodig is voor het familielid om in zijn of haar basisbehoeften te kunnen voorzien in de lidstaat van oorsprong of herkomst op het moment dat hij of zij verzoekt om hereniging met die Unieburger. [6] Daarbij geldt dat uit de enkele omstandigheid dat een referent over een lange periode geld overmaakt naar het familielid niet zonder meer volgt dat de geboden steun ook daadwerkelijk noodzakelijk is om in de basisbehoeftes van het familielid te voorzien. Ook moet worden aangetoond in welke economische en sociale toestand het familielid zich in het land van herkomst bevindt. [7]
6.2.
Eiseres betoogt dat zij ten laste komt van referente. Zij wordt al ruim anderhalf jaar financieel door referente ondersteund. Eiseres en referente hebben van 16 oktober 2017 tot aan het vertrek van referente naar Nederland in juni 2021 in Turkije samengewoond. Referente betaalde daarbij altijd de huur en doet dat vanuit Nederland nog steeds. Eiseres heeft zelf geen bezittingen of vermogen in Turkije. Eiseres heeft wel inkomsten uit een pensioen, maar deze inkomsten zijn onvoldoende om alle kosten, waaronder de huur, te betalen. Ter onderbouwing heeft eiseres verschillende documenten overgelegd, waaronder een huurcontract, bankafschriften en een medische factuur.
6.3.
Dit betoog van eiseres slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat referente eiseres financieel ondersteunt. Waar partijen het niet over eens zijn is of deze ondersteuning voor eiseres noodzakelijk is om in haar basisbehoeftes te kunnen voorzien. De rechtbank kan eiseres volgen in haar betoog dat referente de huur- en servicekosten betaalt voor het appartement in Istanbul waar eiseres verblijft. Dit blijkt voldoende uit de door haar overgelegde bankafschriften [8] in samenhang met de adresinformatie [9] , het servicekostenoverzicht [10] en de bankoverschrijvingen [11] . Op dit punt volgt de rechtbank de minister dus niet: dit deel van de motivering deugt niet. Het is vervolgens de vraag of de rest van de motivering wel deugt èn de conclusie kan dragen dat eiseres niet ten laste komt van referente.
6.3.1.
Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend: de minister stelt zich terecht op het standpunt dat dit onvoldoende is aangetoond. Dat eiseres de huur- en servicekosten betaalt, betekent nog niet dat eiseres haar financiële situatie voldoende inzichtelijk heeft gemaakt en voldoende heeft onderbouwd. Aan de inkomstenkant heeft eiser wel onderbouwd welke pensioeninkomsten zij heeft (afkomstig uit haar eigen pensioen en uit het nabestaandenpensioen van haar overleden echtgenoot). De minister wijst er echter terecht op dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij geen bezittingen of vermogen in Turkije heeft. Aan de uitgavenkant heeft eiseres een kostenoverzicht overgelegd, maar de minister wijst er terecht op dat dit algemeen van aard is. De daarin als ‘cost of living’ genoemde kosten zijn niet nader gespecificeerd, zodat niet kan worden vastgesteld of sprake is van noodzakelijke kosten om in de basisbehoeftes te kunnen voorzien. Ook is niet onderbouwd dat eiseres deze kosten daadwerkelijk maakt. De door eiseres overgelegde bankafschriften zijn allen afkomstig van de bankrekening van referente en zien op geld dat referente aan eiseres overmaakt en op de huur- en servicekosten die referent maakt voor het appartement in Istanbul. Het zijn geen bankafschriften van eiseres zelf en zeggen daarom niets over deze overige kosten. De verwijzing naar de algemene economische situatie in Turkije en informatie over de algemene kosten voor eenpersoonshuishoudens is onvoldoende om vast te stellen in hoeverre deze kosten zien op basisbehoeftes, in hoeverre eiseres deze kosten daadwerkelijk maakt en in hoeverre deze kosten noodzakelijk zijn. Verder heeft eiseres in het kostenoverzicht wel de toekomstige huurstijgingen opgenomen, maar niet de te verwachten stijgingen van haar pensioeninkomsten. Uit de door haar overgelegde informatie over haar pensioeninkomsten blijkt namelijk dat deze door de tijd heen ook een stijgende lijn vertonen. De opmerking tijdens de zitting van de minister, dat eiseres mogelijk een goedkoper appartement zou kunnen huren, begrijpt de rechtbank zo dat eiseres niet heeft aangetoond dat de kosten die zij stelt te maken passen bij haar sociaaleconomische situatie en dus dat niet is gebleken dat deze kosten noodzakelijk zijn om in de basisbehoeftes te voorzien.
6.4.
Het betoog van eiseres dat sprake is van ongelijke behandeling van Turkse burgers en Unieburgers bij de beoordeling of sprake is van ten laste komende gezinsleden is niet onderbouwd. Ook dit betoog slaagt niet.
6.5.
Uit het voorgaande volgt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat eiseres ten laste komt van referente. Eiseres kan daarom niet worden aangemerkt als gezinslid in de zin van artikel 7 van het Besluit 1/80.
Tussenconclusie
7. Zoals onder 6 tot en met 6.5 is overwogen, kan eiseres niet worden aangemerkt als gezinslid van een Turks werknemer. Eiseres kan daarom geen rechten ontlenen aan artikel 7 van het Besluit 1/80. Ook valt zij om die reden niet onder de reikwijdte van artikel 13 van het Besluit 1/80 (de stand-stillbepaling). Eiseres kan zich daarom niet beroepen op het oude beleid voor verruimde gezinshereniging. Overigens heeft de minister ten overvloede wel aan dat beleid getoetst en betwist eiseres niet dat zij niet aan de voorwaarden voor dat beleid voldoet.
Is tussen eiseres en referente sprake van beschermenswaardig gezinsleven?
8. Eiseres betoogt dat tussen haar en haar dochter sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres woont al geruime tijd in gezinsverband samen met haar dochter (en kleinzoon) en helpt haar dochter ook met de zorg voor en opvoeding van haar kleinzoon. Daarnaast wordt eiseres financieel ondersteund door haar dochter.
8.1.
In haar uitspraak van 27 maart 2024 [12] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het toetsingskader voor de vraag of tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM uiteen gezet. Hieruit volgt dat om te kunnen spreken van beschermenswaardig familieleven tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin sprake moet zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen (voorheen aangeduid als ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’). Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. De minister moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen maken dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend.
8.2.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat tussen eiseres en referente geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Anders dan eiseres lijkt te betogen heeft de minister alle door eiseres aangevoerde feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken. De minister stelt zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt dat niet gebleken is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Niet is gebleken dat eiseres zelf zorg nodig heeft en de financiële steun die referente aan eiseres verleent kan, zoals nu ook gebeurt, vanuit Nederland voortzetten. Ook de omstandigheid dat eiseres en referente inmiddels al weer meerdere jaren in gezinsverband samenwonen en dat eiseres referente helpt bij de zorg voor en opvoeding van haar kleinzoon acht de minister niet ten onrechte onvoldoende om te spreken over bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister wijst er daarbij niet ten onrechte op dat referente ook gebruik kan maken van de mogelijkheden van kinderopvang. Dat referente daaraan niet de voorkeur geeft is haar goed recht, maar maakt nog niet dat zij daarom afhankelijk is van eiseres.
Is tussen eiseres en haar kleinzoon sprake van beschermenswaardig gezinsleven?
9. De minister stelt zich in het bestreden besluit II op het standpunt dat tussen eiseres en haar kleinzoon niet is gebleken van hechte en persoonlijke banden, zodat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. In het later genomen bestreden besluit I neemt de minister het bestaan van hechte en persoonlijke banden wèl aan. Volgens de minister is er dus wel sprake van beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit gewijzigde standpunt het gevolg is van een wijziging in de feitelijke situatie van eiseres en haar kleinzoon. Dit betekent dat het bestreden besluit II een gebrek bevat.
9.1.
De rechtbank ziet aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand kunnen worden gelaten. De minister heeft namelijk in het bestreden besluit I alsnog beschermenswaardig gezinsleven aangenomen en op grond daarvan een volledige belangenafweging verricht.
9.2.
De minister erkent dat tussen eiseres en haar kleinzoon sprake is van hechte en persoonlijke banden en dus van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiseres betoogt dat de minister de daaropvolgende belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen.
9.3.
In een andere uitspraak van 27 maart 2024 [13] heeft de Afdeling het toetsingskader voor de vraag of tussen grootouders en hun minderjarige kleinkinderen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM uiteen gezet. Uit deze uitspraak volgt dat de bestuursrechter de uitkomst van de belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. Dit houdt volgens de Afdeling in dat de bestuursrechter geen zelfstandige belangenafweging mag verrichten en ook niet zijn eigen oordeel over de belangenafweging in de plaats mag stellen van de belangenafweging van de minister. Dat betekent onder meer dat de bestuursrechter het gewicht dat de minister aan de verschillende belangen heeft toegekend enigszins terughoudend moet toetsen.
9.4.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het algemeen belang van de Nederlandse Staat zwaarder weegt dan de belangen van eiseres om het gezinsleven met haar kleinzoon in Nederland te kunnen uitoefenen. De minister kan daarbij in het nadeel van eiseres meewegen dat zij het gezinsleven met haar kleinzoon in Nederland geïntensiveerd heeft, terwijl zij geen verblijfsvergunning had. Ook kan de minister in het nadeel van eiseres meewegen dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Turkije uit te oefenen. De door eiseres aangevoerde subjectieve belemmeringen, namelijk dat referente in Nederland een goede baan heeft en hier haar sociaal leven heeft opgebouwd, heeft de minister daarbij niet van doorslaggevend belang hoeven achten. Dat tussen eiseres en haar kleinzoon sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsrelatie dat een vertrek van eiseres nadelige gevolgen voor de kleinzoon zou hebben, of dat hij gedwongen zou worden om eiseres naar Turkije te volgen is door eiseres niet onderbouwd. Dit blijkt namelijk niet uit de overgelegde brief van de huisarts. Daaruit blijkt weliswaar dat er bij de kleinzoon psychische problematiek speelde, maar dat dit zodanig is verbeterd dat de behandeling kon worden afgesloten. Daarbij is niet benoemd dat de aanwezigheid van eiseres een rol heeft gespeeld, laat staan essentieel is geweest, voor die verbetering. Het beroep op een rapport van de [universiteit] heeft eiseres op de zitting laten vallen. Dat eiseres geen beroep zal doen op voorzieningen, omdat referente een goed inkomen heeft, leidt niet tot een andere conclusie, alleen al omdat de minister het mogelijk beroep doen op sociale voorzieningen niet in het nadeel van eiseres heeft meegewogen. De verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats [14] kan eiseres niet baten. Niet alleen zijn de feiten in die zaak anders (de vreemdeling in die zaak ontving in Turkije geen pensioen), maar ook gaat die uitspraak niet over toetsing aan artikel 8 van het EVRM.
Slaagt het beroep op schrijnendheid?
10. Eiseres doet tot slot een beroep op het beleid omtrent schrijnendheid. Volgens eiseres zal verblijfsweigering onevenredig bezwarend zijn. Eiseres wijst daarbij op alles wat zij heeft aangevoerd over de afhankelijkheidsrelaties en de situatie van haar kleinzoon.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister heeft bij de toets aan artikel 8 van het EVRM een belangenafweging gemaakt. Eiseres beroept zich in haar betoog over schrijnendheid/onevenredigheid op dezelfde omstandigheden die de minister al heeft betrokken bij deze belangenafweging. Eiseres heeft niet toegelicht waarom een apart beroep op schrijnendheid tot een andere uitkomst zou kunnen leiden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen bestreden besluit II is gegrond omdat dit besluit in strijd is met het vereiste van een deugdelijke motivering, neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom dat besluit. Maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand. [15] Dit omdat het gebrek met de belangenafweging in bestreden besluit I is hersteld. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvragen van eiseres in stand blijft.
11.1.
Omdat het beroep tegen bestreden besluit II gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer NL23.5889 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II van 27 februari 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- verklaart het beroep met zaaknummer NL24.22310 ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Het beroep tegen bestreden besluit I heeft het zaaknummer NL24.22310.
3.Het beroep tegen bestreden besluit II heeft het zaaknummer NL23.5889.
4.Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie.
5.Zie HvJEU 30 september 2004, ECLI:EU:C:2004:570 (arrest Ayaz), punt 45. Het Hof verwijst hierbij naar artikel 10 van Verordening nr. 1612/68, welke bepaling voor zover relevant overeenkomt met het huidige artikel 2, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn (Richtlijn 2004/38/EG).
6.HvJEU 9 januari 2007, ECLI:EU:C:2007:1.
7.ABRvS 19 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1156, onder 4.1 en 4.2.
8.Pagina’s 27-28 en 84-85 van de op 20 mei 2020 verstuurde gronden van bezwaar van 17 mei 2022 tegen het besluit van 21 april 2022.
9.Idem, pagina’s 39-40.
10.Idem, pagina’s 50-51.
11.Idem, pagina’s 33-38.
12.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
13.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.
14.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 20 februari 2023, zaaknummer AWB 21/3682 (niet gepubliceerd).
15.De rechtbank past artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb toe.