ECLI:NL:RBDHA:2025:4020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL24.36495
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid van verlenging beslistermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt geoordeeld over een beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 20 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de minister heeft niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. Eiseres heeft de minister op 4 september 2024 in gebreke gesteld, maar de minister heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van WBV 2023/26. De rechtbank oordeelt dat deze verlenging niet rechtsgeldig is, omdat de omstandigheden die een verlenging rechtvaardigen niet aanwezig zijn. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiseres geldig is en dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt de minister een termijn op van zestien weken om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag en bepaalt dat er een dwangsom van € 100,- per dag wordt opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.36495

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [#] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Metalsi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat volgens haar verweerder niet op tijd op de asielaanvraag heeft beslist.
1.1
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2024 op zitting behandeld. Gemachtigden van partijen zijn op zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2.1
Eiseres heeft op 20 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. Op 4 september 2024 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen op haar asielaanvraag. Zij heeft verweerder in de gelegenheid gesteld binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Verweerder heeft daar geen gehoor aan gegeven en op 19 september 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.2
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden een besluit nemen op een asielaanvraag. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder deze beslistermijn rechtsgeldig met negen maanden heeft verlengd met zijn besluit van 27 december 2023, nummer WBV 2023/26, inhoudende een wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: WBV 2023/3). [2] De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Het beroep is gegrond. Zij legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Toen eiseres hem op 4 september 2024 in gebreke stelde was de beslistermijn nog niet verstreken. Met toepassing van WBV 2023/26 is namelijk de beslistermijn met negen maanden verlengd. Verweerder heeft daarom tot 20 april 2025 de tijd om op de asielaanvraag te beslissen. .
3.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar ingebrekestelling geldig is en haar beroep gegrond is. Eiseres betwist de rechtsgeldigheid van WBV 2023/26. Verweerder heeft de verlenging van de beslistermijn gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Van een situatie als bedoeld in die bepaling is volgens eiseres geen sprake en daarom kon verweerder de beslistermijn niet verlengen. Eiseres vindt steun voor dit standpunt in de conclusie die de Advocaat-Generaal op 12 december 2024 heeft genomen in de zaak bij het Hof van Justitievan de Europese Unie van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen X. [3] Op het moment dat eiseres verweerder in gebreke stelde was de beslistermijn zoals die op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw geldt, verstreken.
Wat is het wettelijk kader?
4. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan verweerder de beslistermijn van zes maanden op een asielaanvraag verlengen met ten hoogste negen maanden als een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
4.1
Artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw is de implementatie van artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn. [4] In artikel 31, derde lid, eerste volzin, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat de behandelingsprocedure van een verzoek om internationale bescherming binnen zes maanden na indiening van het verzoek wordt afgerond. In dit artikellid, derde volzin, aanhef en onder b, is bepaald dat de lidstaten deze termijn kunnen verlengen met ten hoogste negen maanden wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
In artikel 4, eerste lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat de lidstaten voor alle procedures een beslissingsautoriteit aanwijzen die verzoeken naar behoren dient te behandelen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat deze autoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig deze richtlijn uit te voeren.
4.2
Verweerder heeft al eerder met zijn besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV 2022/22), [5] gebruik gemaakt van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw gegeven bevoegdheid om in asielzaken de beslistermijn met negen maanden te verlengen. Deze eerste verlenging gold voor alle asielaanvragen waarvan de beslistermijn op de datum van inwerkingtreding van WBV 2022/22, te weten 26 september 2022, nog niet was verstreken en voor de asielaanvragen ingediend in de periode vanaf 26 september 2022 tot 1 januari 2023. Met WBV 2023/3 heeft verweerder nog een keer gebruik gemaakt van de bevoegdheid de beslistermijn in asielzaken te verlengen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met negen maanden voor asielaanvragen die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot uiterlijk 1 januari 2024. En met WBV 2023/26 heeft verweerder nog een keer de beslistermijn verlengd met negen maanden voor asielaanvragen die zijn ingediend van 1 januari 2024 tot 1 januari 2025.
Wat zijn de uitgangspunten van de rechtbank?
5. In de uitspraak van 3 maart 2023 [6] heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder de beslistermijn in asielzaken met toepassing van WBV 2022/22 met negen maanden heeft kunnen verlengen. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat een combinatie van factoren, namelijk de komst van Oekraïners en Afghanen, de opname van Dublinclaimanten in de nationale asielprocedure en de hogere instroom van asielzoekers van andere nationaliteiten, vanaf de tweede helft van 2021 een dusdanig grote belasting vormt voor de personele capaciteit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat het niet mogelijk blijkt om binnen een termijn van zes maanden tot een zorgvuldige afronding van de asielprocedure te komen.
5.1
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [7] prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de betekenis van artikel 3, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn in een zaak waarin toepassing is gegeven aan WBV 2022/22. Ook heeft de Afdeling in deze uitspraak als voorlopig oordeel gegeven dat met het woord “tegelijk” in artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn niet strikt letterlijk “op hetzelfde moment” bedoeld lijkt te zijn. Ook de rechtbank is daar in haar genoemde uitspraak van 3 maart 2023 van uitgegaan. Verder heeft de Afdeling als voorlopig oordeel gegeven dat het voorstelbaar is dat aan het bepaalde in artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn, een ruimere betekenis toekomt, ondanks dat het een in beginsel strikt uit te leggen uitzondering lijkt op de hoofdregel dat verweerder binnen zes maanden de procedure moet afronden. En ten slotte heeft de Afdeling als voorlopig oordeel gegeven dat de bewoordingen van artikel 31, derde lid, derde volzin, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn zich lijken te verzetten tegen een uitleg die andere oorzaken voor het niet tijdig nemen van een besluit meeneemt dan het grote aantal asielverzoeken dat tegelijk wordt ingediend.
5.2
In de uitspraak van 20 maart 2024 [8] heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat verweerder de beslistermijn in asielzaken met toepassing van WBV 2023/3 niet rechtsgeldig heeft verlengd. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerders besluit om de beslistermijn nogmaals met negen maanden te verlengen is gestoeld op de structurele achterstanden en groeiende voorraden bij de IND en de daaruit voortkomende constatering dat ook in 2023 besluiten over asielaanvragen structureel veel te laat worden genomen. De rechtbank heeft daarvan geoordeeld dat dit geen omstandigheid is die reden kan zijn voor het nogmaals verlengen van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
5.3
Dit alles neemt de rechtbank in deze procedure als uitgangspunt.
Heeft verweerder de beslistermijn met WBV 2023/26 rechtsgeldig verlengd?
6. In de toelichting op WBV 2023/26 heeft verweerder verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer van 19 december 2023. [9] Daarin staat dat de nog steeds hoge asielinstroom ten opzichte van de productiecapaciteit een relevante factor is voor het opnieuw verlengen van de beslistermijn. Ook voor 2024 is de verwachting dat de instroom zo hoog is dat de IND deze niet kan bijhouden met als gevolg dat de voorraad verder zal toenemen. Bij het besluit tot verlenging van de beslistermijn heeft verweerder meegewogen dat de mogelijkheid tot uitbreiding van de formatie van de IND begrensd is. Er zit een grens aan het absorptievermogen van de IND om nieuwe medewerkers op te nemen in de organisatie. Daarbij blijft een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvragen het uitgangspunt en mag een begrensde besliscapaciteit geen reden zijn om de zorgvuldigheid in de besluitvorming ondergeschikt te maken aan de snelheid. Het is dan ook niet realistisch om te verwachten dat de IND in 2024 de asielaanvragen zorgvuldig binnen de standaard wettelijke termijn van zes maanden kan behandelen. Daarom acht verweerder het noodzakelijk de beslistermijn weer met negen maanden te verlengen.
6.1
In het verweerschrift van 4 oktober 2024 heeft verweerder toegelicht dat de IND niet in staat zal zijn om de verwachte instroom in 2024 en de bestaande voorraden bij te houden. Verweerder verwijst hierbij naar zijn brief ‘Actuele situatie asielketen - MPP 2023-II’ van 10 november 2023 [10] en de Meerjaren Productie Prognose 2024-1. [11] Volgens verweerder moet artikel 31, derde lid, aanhef en onder b, van de Procedurerichtlijn zo worden uitgelegd dat als door een significante toename van het aantal ingediende asielaanvragen het in de praktijk zeer moeilijk is om zorgvuldig op deze asielaanvragen te beslissen binnen de termijn van zes maanden, de bevoegdheid bestaat om de beslistermijn te verlengen met in beginsel maximaal negen maanden. Volgens verweerder hoeft er geen sprake te zijn van een instroompiek of een causaal verband tussen zo’n piek en de onmogelijkheid om binnen een termijn van zes maanden te beslissen. Deze bevoegdheid neemt niet weg dat verweerder zich volledig inzet op vergroting van de formatie en op aanvullende maatregelen zoals het Project Bespoediging Afdoening Asiel en kansarme asielaanvragen. Er wordt continue gekeken naar verbeteringen in het proces.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat de redenen om de beslistermijn te verlengen met negen maanden met toepassing van WBV 2023/26 overeenkomen met de redenen die ten grondslag liggen aan WBV 2023/3. Verweerders besluit om de beslistermijn opnieuw met negen maanden te verlengen is immers wederom gestoeld op de structurele achterstanden en groeiende voorraden bij de IND. Zoals ook al is geoordeeld in de uitspraak van 20 maart 2024 is dit geen omstandigheid op grond waarvan de beslistermijn met toepassing van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan worden verlengd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om daar in dit geval anders over te denken.
6.3
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de beslistermijn in asielzaken niet rechtsgeldig met toepassing van WBV 2023/26 heeft verlengd omdat de daarvoor op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw vereiste omstandigheid zich niet voordoet. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 20 juli 2024 een besluit had moeten nemen op de asielaanvraag van eiseres. Verweerder heeft dat niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ingebrekestelling van 4 september 2024 geldig is en dat het beroep gegrond is.
Welke beslistermijn wordt opgelegd?
7. In de uitspraak van 8 juli 2020 [12] heeft de Afdeling geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden, als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, in acht neemt. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. Kortom, de rechter stelt de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is.
7.1
In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van zestien weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Wordt er een dwangsom opgelegd?
8. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 (over de bestuurlijke dwangsom), afdeling 8.2.4a (waarin artikel 8:55d staat) en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb (over de rechterlijke dwangsom) niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd.
8.1
In zijn uitspraak van 30 november 2022 [13] heeft de Afdeling geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, in strijd is met artikel 47 van het EU Handvest. Artikel 1 van de Tijdelijke wet is op dit punt daarom onverbindend. Dit betekent het volgende. Als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de rechtbank binnen welke termijn verweerder alsnog een besluit moet nemen. De rechtbank verbindt aan de uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
8.2
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding om met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, verweerder de onder 7.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan verweerder de onder 8.2 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
9.1
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. Rovers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Gepubliceerd op 2 januari 2024 in Staatscourant 2024, 473.
3.ECLI:EU:C:2024:1028.
4.Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013.
5.Gepubliceerd op 26 september 2022 in Staatscourant 2022, 25775.
9.Kamerstukken II 2023/2024, 19 637, nr. 3184.
10.Kamerstukken II 2023/2024, 19 637, nr. 3173.
11.Kamerbrief van 5 april 2024, kenmerk 5332808.