ECLI:NL:RBDHA:2025:4064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
17 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onrechtmatige maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op 28 februari 2025 door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, betwistte de rechtmatigheid van de maatregel, die was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet de juiste wettelijke grondslagen had aangekruist in de maatregel, wat leidde tot de conclusie dat de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet kon worden gehandhaafd, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van de Vw. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring met onmiddellijke ingang bevolen. Tevens is de minister veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 18 dagen, alsook de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van correcte juridische procedures en de noodzaak voor de overheid om zich aan de wet te houden bij het opleggen van maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9864

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 28 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, aldaar bijgestaan door mr. I.M. Zuidhoek, als waarnemer voor de gemachtigde van eiser. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
Grondslag
4. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de voorwaarde uit artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw. Hij werd niet eerder in bewaring gehouden in het kader van de terugkeerprocedure. De voorwaarden zijn cumulatief. De maatregel van bewaring is daarmee onrechtmatig.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de bewaring ook zijn grondslag vindt in artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. Hiertoe stelt de minister dat abusievelijk is vergeten een kruisje te zetten bij sub b, dat deze fout door het aanvullend proces-verbaal is hersteld en dat uit de motivering van de maatregel zelf al voldoende duidelijk blijkt dat de grondslag is te vinden in artikel 59b, eerste lid aanhef en onder b van de Vw. De minister verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juni 2024. [1]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd. De rechtbank constateert dat eiser niet in bewaring werd gehouden uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn. Daarmee is niet voldaan aan de eerste voorwaarde voor de inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid aanhef en onder c van de Vw.
4.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw niet aan de maatregel ten grondslag kan worden gelegd door middel van een aanvullend proces-verbaal. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraken van de Afdeling van 13 mei 2019 [2] en 18 september 2023 [3] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 2 november 2023. [4] De rechtbank ziet in de verwijzing van de minister geen vergelijkbaar geval. In de uitspraak waar de minister naar verwijst, bleek de grondslag voor de maatregel van bewaring voldoende duidelijk uit de motivering. In het geval van eiser bevat de maatregel weliswaar tekstpassages die verwijzen naar artikel 59b, eerste lid aanhef en onder a en onder b van de Vw, maar de minister heeft geen van deze verschillende wettelijke grondslagen aangekruist. Ook de verdere motivering van het besluit vermeldt niet op welke van deze onderscheiden grondslagen de maatregel is gebaseerd. Dit heeft onmiddellijke gevolgen voor de rechtmatigheid van de maatregel. Voor het inlezen van een niet aangekruiste grondslag bestaat geen ruimte. [5] Het beroep is daarom gegrond.
4.4.
Het voorgaande betekent dat de inbewaringstelling van eiser van meet af aan onrechtmatig is. De overige beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met onmiddellijke ingang.
6. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 18 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, te weten vanaf 28 februari 2025 tot en met 17 maart 2025, ten bedrage van 2 x €130,- (verblijf politiecel) en 16 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.860,-.
7. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 17 maart 2025;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.860,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

5.Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van