ECLI:NL:RBDHA:2025:410

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
NL25.149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

Op 30 augustus 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat er geen zicht op uitzetting is, omdat de Algerijnse autoriteiten niet reageren op zijn aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank heeft echter overwogen dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Algerije is en dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen actie onderneemt om zijn uitzetting te bevorderen en dat hij een afwachtende houding aanneemt.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.149

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. De minister heeft op 30 augustus 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al driemaal eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 11 december 2024 (in de zaak NL24.46293) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 6 december 2024 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
5. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting ontbreekt. Hiertoe voert eiser aan dat de laissez-passer (lp) aanvraag loopt vanaf 2 augustus 2024. De Algerijnse autoriteiten hebben niet gereageerd op de lp-aanvraag en hebben ook geen ontvangstbevestiging gestuurd. Eiser stelt dat de Algerijnse autoriteiten niks doen en dat er bij de Algerijnse autoriteiten geen intentie is om het dossier van eiser op te pakken. Daarom kan er volgens eiser niet gesproken worden van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. De voortduring van de maatregel van bewaring is hiermee onrechtmatig.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt dat in het algemeen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije niet ontbreekt. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het specifieke geval van eiser hier anders over te oordelen. Dat er tot op heden geen reactie van de Algerijnse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent niet dat in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De Algerijnse autoriteiten hebben niet te kennen gegeven dat er geen lp voor eiser zal worden afgegeven. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister cijfers overgelegd van het aantal verstrekte lp’s en uitzettingen van Algerijnen in het jaar 2024. In de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024 zijn er 572 lp’s aangevraagd, 247 presentaties gepland, 129 vreemdelingen gepresenteerd, hebben er 278 nationaliteitsbevestigingen plaatsgevonden, zijn er 125 lp’s verkregen en hebben er 107 uitzettingen plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande zicht op uitzetting in het algemeen en in het specifieke geval van eiser op redelijke termijn niet ontbreekt.
6.1.
Op eiser rust bovendien de rechtsplicht Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee, dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting moet verlenen. [2] De rechtbank stelt vast dat eiser geen actie onderneemt. Uit de verslaglegging van de vertrekgesprekken blijkt dat eiser een afwachtende houding aanneemt ten aanzien van zijn uitzetting en geen eigen inspanningen verricht om de benodigde documenten met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit te verkrijgen. Dat eiser niet voldoende meewerkt, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan hem worden toegerekend. Het zicht op uitzetting is ook hiermee gegeven.
6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister in de beoordelingsperiode een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser op 24 december 2024 en dezelfde dag heeft gerappelleerd op de lp-aanvraag. De rechtbank acht dit handelen voldoende voortvarend.
6.3.
De rechtbank overweegt tot slot dat eiser geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat de bewaring in de beoordelingsprocedure onevenredig bezwarend is geworden of waarin de minister aanleiding had moeten zien een lichter middel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85 en van 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.