ECLI:NL:RBDHA:2025:4332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
19 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9695 en NL25.11188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en aanvullend terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 18 februari 2025 aan de eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en niet zou meewerken aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser besproken en geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. De rechtbank heeft ook het aanvullend terugkeerbesluit van 18 februari 2025 beoordeeld en geoordeeld dat dit besluit terecht en voldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft de beroepen van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.9695 en NL25.11188
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).
Procesverloop
1. Bij besluit van 18 februari 2025 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. De minister heeft op dezelfde dag aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit (bestreden besluit 2) opgelegd.
1.1. Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 14 maart 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam en heeft zich laten bijstaan door mr. S. Raissi, die op de rechtbank Groningen waarnam voor zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .

Het beroep tegen de maatregel van bewaring

3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [3] heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeeld de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf, nu hij op 27 november 2024 een meeromvattende beschikking heeft ontvangen, waarin een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. De rechtmatigheid van het terugkeerbesluit staat overigens in rechte vast.
Gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat alle zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat uit de uitspraak van de Afdeling [4] van 25 maart 2020 volgt dat, om de gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3e en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [5] De rechtbank oordeelt dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Omdat eiser bij zijn op 7 oktober 2024 in Nederland ingediende asielaanvraag geen geldig grensoverschrijdend document heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat een vreemdeling als asielzoeker inreist, doet aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Ook de zware grond 3b is feitelijk juist, nu eiser tijdens zijn asielprocedure met onbekende bestemming is vertrokken, zich niet heeft gehouden aan zijn meldplicht en ook niet is verschenen op het aanmeldgehoor. Dat eiser hierdoor niet op de hoogte was van het aan hem opgelegde terugkeerbesluit, dat overigens in Ter Apel ter inzage is gelegd en daarmee rechtsgeldig bekend is gemaakt, komt voor zijn rekening en risico. Daarmee is ook de zware grond 3c feitelijk juist. De zware gronden 3d en 3e zijn eveneens feitelijk juist. Weliswaar heeft eiser tijdens zijn eerste asielprocedure een Algerijns rijbewijs overgelegd, maar heeft hij ook gebruik gemaakt van een alias. Ook de zware grond 3i is feitelijk juist. Zo heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 17 februari 2025 en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven niet terug te zullen keren naar Algerije. Daarnaast heeft eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingediend, die uiteindelijk niet tot verlening hebben geleid (4b). De minister heeft gemotiveerd waarom deze grond is tegengeworpen. De overige lichte gronden zijn door eiser niet betwist.
Lichter middel
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor is overwogen, de gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding heeft moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen.
Voortvarendheid
8. Naar het oordeel van de rechtbank werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Zo heeft de minister, tijdens de eerder opgelegde maatregel van bewaring, op 17 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast heeft de minister op 19 februari 2025 een aanvraag tot verstrekking van een laissez-passer (lp) ingediend bij de autoriteiten van Algerije. Op deze aanvraag is op 27 februari 2025 gerappelleerd.
Zicht op uitzetting
9. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 2024, [6] waarin is geoordeeld dat zicht op uitzetting in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Recent heeft de Afdeling herhaald dat ook voor Algerijnse vreemdelingen die niet over geldige grensoverschrijdingsdocumenten of kopieën van zulke documenten beschikken, vanaf december 2023 in algemene zin niet langer het zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn ontbreekt. [7] De rechtbank ziet ten aanzien van eiser persoonlijk geen aanleiding om aan te nemen dat het zicht op uitzetting ontbreekt.

Het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit

10. Eiser betoogt dat hij vanwege zijn geaardheid niet kan terugkeren naar Algerije, maar dat hij wel naar Spanje wil gaan.
11. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5 wordt door de rechtbank vastgesteld dat het terugkeerbesluit van 27 november 2024 in rechte vast staat. Dit bekent dat enkel het aanvullend terugkeerbesluit van 18 februari 2025 ter toetsing voorligt.
11.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 juni 2021 [9] overwogen dat uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 14 mei 2020 [10] en de weergave daarvan door het Hof in zijn arrest van 24 februari 2021 [11] , volgt dat in een terugkeerbesluit niet alleen moet worden vermeld dat het verblijf van een vreemdeling onrechtmatig is of wordt en dat hij moet terugkeren, maar ook naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de uitleg van het Hof niet uitsluit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 2 juni 2021 daarbij overwogen dat de minister het ten onrechte niet vermelden van een land van terugkeer in een eerder besluit kan herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat het aanvullend terugkeerbesluit terecht en voldoende gemotiveerd aan eiser is opgelegd. Bij besluit van 27 november 2024 is aan eiser al een terugkeerbesluit opgelegd. Met het aanvullend terugkeerbesluit wordt voldaan aan de vereisten zoals die voortvloeien uit de hiervoor onder 11.1. genoemde arresten. Met het opnemen van Algerije, als land waarop de inspanningen tot terugkeer zijn gericht, is het voor eiser voldoende kenbaar naar welk land hij wordt geacht terug te keren of zal worden verwijderd als het op gedwongen terugkeer aankomt.
11.3.
In de uitspraak van 25 september 2023 [12] heeft de Afdeling geoordeeld dat het de verantwoordelijkheid van de minister is om het aanvullend terugkeerbesluit zorgvuldig voor te bereiden en dat hij daarvoor de nodige kennis moet vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Daarbij moet hij ook nagaan of sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat niet langer kan worden uitgegaan van het eerdere besluit. Dit maakt dat de minister de vreemdeling voor het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit in beginsel niet alleen moet horen over de voorgenomen aanwijzing van een land van terugkeer, maar ook over de vraag of er sprake is van gewijzigde omstandigheden die relevant zijn voor de (on)rechtmatigheid van het verblijf van de vreemdeling. De vreemdeling kan dan tijdens dat gehoor ook hierover zijn zienwijze naar voren brengen. Op die manier heeft de vreemdeling de mogelijkheid om alle feiten en omstandigheden aan te voeren die relevant zijn voor zijn situatie. Dit stelt de minister vervolgens in staat om bij het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit rekening te houden met alle relevante elementen.
11.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 18 februari 2025 is gehoord over het op te leggen aanvullende terugkeerbesluit en dat hij tijdens het gehoor de gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die maken dat niet langer van het terugkeerbesluit van 27 november 2024 kan worden uitgegaan. Dat eiser heeft aangegeven niet terug te kunnen keren naar Algerije, maar wel naar Spanje omdat hij daar een (reguliere) procedure heeft lopen, maakt dat oordeel niet anders. Niet is gebleken dat eiser in Spanje daadwerkelijk rechtmatig verblijf heeft. Voor zover eiser vanwege zijn geaardheid vreest om terug te keren naar Algerije, staat het hem vrij om een asielaanvraag in te dienen.
Conclusie en gevolgen
12. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.NL25.9695.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Afdelingsuitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
8.NL25.11188.
10.ECLI:EU:C:2020:367, FMS e.a., r.o. 115.
11.ECLI:EU:C:2021:127, N. e.a., r.o. 39.