In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 3 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie. Eiser had eerder, op 10 mei 2024, een gegrond beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister, waarbij de rechtbank een beslistermijn van zestien weken had opgelegd en een dwangsom van € 100,- per dag voor overschrijding van deze termijn. Eiser heeft op 19 december 2024 opnieuw beroep ingesteld, omdat de minister wederom niet tijdig een besluit had genomen op de asielaanvraag. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet heeft voldaan aan de eerder opgelegde beslistermijn. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank heeft bepaald dat de minister binnen vier weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen en dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.