ECLI:NL:RBDHA:2025:4984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8593 en NL25.8594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser behandeld. Eiser, die stelt de Eritrese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.

Eiser betoogt dat het voornemen van de minister, dat is gebaseerd op standaardtekstblokken, een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel inhoudt. Hij stelt dat hij in Polen mishandeld is en vreest voor zijn detentie daar, waarbij hij verwijst naar verschillende rapporten, waaronder het AIDA-rapport en het rapport van de European Council on Refugees and Exiles. De rechtbank overweegt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de goede behandeling van asielzoekers in EU-lidstaten, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Polen.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de drempel voor een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bereikt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij geen toegang heeft tot de Poolse autoriteiten voor hulp en dat zijn stellingen over mishandeling niet voldoende zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.8593 en NL25.8594
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 21 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1997 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het voornemen bestaat uit standaardtekstblokken, dit vormt een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het voornemen is een belangrijke schakel in de voorbereiding van het besluit. Verweerder laat onbenut om zijn standpunt inhoudelijk kenbaar te maken.
4.1
Eiser meent dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Eiser is door de Poolse autoriteiten mishandeld, is slachtoffer geworden van pushbacks en vreest daar in detentie te worden geplaatst. De detentieomstandigheden in Polen zijn vergelijkbaar met strafrechtelijke detentie. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het AIDA-rapport, het rapport van European Council on Refugees and Exiles en rechtsoverweging 4.3.2. van de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024 [2] . Polen wil het Europese asiel- en migratiepact niet invoeren en het asielrecht opschorten. Dit betekent dat Polen zich op dit punt niet aan het Unierecht zal houden. Verweerder zou toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft het besluit op het voorgaande onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Standaard voornemen
5. Over de stelling van eiser dat verweerder heeft volstaan met stukken standaard-tekst uit eerdere voornemens en beschikkingen, overweegt de rechtbank dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Eiser heeft door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. In het bestreden besluit is meer specifiek ingegaan op de individuele situatie van eiser. De Afdeling [3] heeft geoordeeld dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten voldeed. [4]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest [6] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze drempel in zijn geval is bereikt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 [7] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Polen voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 4 september 2024 [8] . De Afdeling heeft in haar oordeel ook de opvangvoorzieningen en asielprocedure in Polen meegenomen- zoals pushbacks- en het AIDA en European Council on Refugees and Exiles rapport. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 4 september 2024 af te wijken. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat Polen zich niet aan het Unierecht zal houden maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
6.2
Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Poolse opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Poolse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Poolse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat eiser in Polen mishandeld is, doet hier niet aan af.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Polen van een zodanige onevenredige hardheid getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd en zijn verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [9] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.