ECLI:NL:RBDHA:2025:4984
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser behandeld. Eiser, die stelt de Eritrese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft in deze zaak geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.
Eiser betoogt dat het voornemen van de minister, dat is gebaseerd op standaardtekstblokken, een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel inhoudt. Hij stelt dat hij in Polen mishandeld is en vreest voor zijn detentie daar, waarbij hij verwijst naar verschillende rapporten, waaronder het AIDA-rapport en het rapport van de European Council on Refugees and Exiles. De rechtbank overweegt dat de minister op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de goede behandeling van asielzoekers in EU-lidstaten, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Polen.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat de drempel voor een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bereikt. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij geen toegang heeft tot de Poolse autoriteiten voor hulp en dat zijn stellingen over mishandeling niet voldoende zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.