ECLI:NL:RBDHA:2025:4998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8948 en NL25.8949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres behandeld. Eiseres, die de Tadzjiekse nationaliteit heeft, heeft haar aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van haar aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiseres heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar situatie uniek maken, en dat de minister in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ze heeft ook gewezen op de risico's die asielzoekers in Polen lopen, zoals detentie en pushbacks.

De rechtbank overweegt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de drempel voor afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bereikt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Polen aan zijn verplichtingen jegens asielzoekers voldoet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij behoort tot een kwetsbare groep en dat haar overdracht aan Polen onrechtmatig zou zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.8948 en NL25.8949
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de minister van Asiel en Migratie

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 februari 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1971 te zijn geboren. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres verwijst naar al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd. Ook stelt eiseres dat het voornemen bestaat uit standaardtekstblokken, dit vormt een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
4.1
Eiseres meent dat zij bijzondere omstandigheden van individuele aard naar voren heeft gebracht. Verweerder dient eiseres nader te horen. Ook handelt verweerder in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres stelt dat ten aanzien van Polen niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Uit verschillende bronnen volgt dat Dublinterugkeerders het risico lopen gedetineerd te worden in Polen. Daarnaast maakt Polen misbruik van het argument dat er een risico bestaat op een onderduik-situatie. Dit is in strijd met het arrest X [2] . Uit landeninformatie volgt dat Dublinterugkeerders niet goed geïnformeerd worden door de Poolse autoriteiten, dat detentieomstandigheden onder de standaard liggen, dat asielkinderen gedetineerd worden en dat er geen sprake is van effectiviteit van rechtsmiddelen. Eiseres kan vanwege haar medische situatie tot de groep van kwetsbaren worden gerekend. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar uitspraak duidelijk gemaakt dat het detineren van vreemdelingen waarvan duidelijk is dat zij een asielaanvraag in willen dienen onrechtmatig is. Ook blijkt uit de brief van VluchtelingenWerk dat pushbacks plaatsvinden in Polen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
5. De rechtbank overweegt, dat de algemene verwijzing van eiseres in beroep naar de zienswijze, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiseres. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiseres in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de minister daarop volgens haar niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Standaard voornemen
6. Over de stelling van eiseres dat verweerder heeft volstaan met stukken standaard-tekst uit eerdere voornemens en beschikkingen, overweegt de rechtbank dat het voornemen een voorbereidingshandeling is en een mededeling van feitelijke aard, die niet is gericht op enig rechtsgevolg. Eiseres heeft door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. In het bestreden besluit is meer specifiek ingegaan op de individuele situatie van eiseres. De Afdeling [3] heeft geoordeeld dat een standaardvoornemen wel aan de vereisten voldeed. [4]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Polen een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest [6] . Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de omstandigheden van het geval.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze drempel in haar geval is bereikt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in haar uitspraak van 29 februari 2024 [7] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Polen voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling recentelijk nog bevestigd in de uitspraken van 4 september 2024 [8] . De Afdeling heeft in haar oordeel ook de opvangvoorzieningen en asielprocedure in Polen meegenomen- zoals pushbacks- en verscheidene rapporten. Pushbacks aan de grensposten hoeven niet in de weg te staan aan een Dublinoverdracht. [9] De rechtbank verwijst in dat kader ook naar de uitspraak X waaruit volgt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. De omstandigheid dat een lidstaat zich schuldig maakt aan pushbacks aan de grens, maakt niet dat Dublinoverdrachten niet meer kunnen plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank geeft hetgeen wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling van 4 september 2024 af te wijken. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat Polen zich niet aan het Unierecht zal houden maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Ten slotte heeft eiseres niet - met (medische stukken) - onderbouwd dat zij behoort tot een kwetsbare groep.
7.2
Verder mag van eiseres worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen in de Poolse opvangvoorzieningen of anderszins beklaagt bij de (hogere) Poolse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor haar niet is of dat de Poolse autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De enkele (niet onderbouwde) stelling dat Dublinterugkeerders niet goed geïnformeerd worden door de Poolse autoriteiten, dat detentieomstandigheden onder de standaard liggen, dat asielkinderen gedetineerd worden en dat er geen sprake is van effectiviteit van rechtsmiddelen, doet hier niet aan af.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd, geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat haar overdracht aan Polen van een zodanige onevenredige hardheid getuigt waardoor verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres heeft haar verklaringen niet onderbouwd en haar verklaringen zijn bovendien al betrokken in het kader van de vraag of er voor Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Verder is onvoldoende onderbouwd dat de procedure die tot de totstandkoming van het bestreden besluit heeft geleid, in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bovendien heeft eiseres tijdens het Dublingehoor haar ervaringen en bezwaren tegen uitzetting naar Polen kunnen delen. Eiseres heeft niet nader onderbouwd welk nadeel zij heeft ondervonden als gevolg van het feit dat zij niet aanvullend is gehoord. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [10] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak met nummer ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.ECLI:EU:C:2024:195.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.