ECLI:NL:RBDHA:2025:4998
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres behandeld. Eiseres, die de Tadzjiekse nationaliteit heeft, heeft haar aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van haar aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiseres heeft aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar situatie uniek maken, en dat de minister in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Ze heeft ook gewezen op de risico's die asielzoekers in Polen lopen, zoals detentie en pushbacks.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de drempel voor afwijking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bereikt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Polen aan zijn verplichtingen jegens asielzoekers voldoet. Eiseres heeft niet onderbouwd dat zij behoort tot een kwetsbare groep en dat haar overdracht aan Polen onrechtmatig zou zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding.