ECLI:NL:RBDHA:2025:5179
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar de minister heeft deze niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 18 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat de minister niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel, tenzij eiser concrete aanwijzingen kan geven dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn mensenrechten. Eiser heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen.
De rechtbank wijst erop dat de minister niet verplicht is om de aanvraag aan zich te trekken, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Eiser heeft herhaaldelijk zijn ervaringen in Kroatië aangehaald, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om te concluderen dat de overdracht aan Kroatië onevenredig hard zou zijn. De rechtbank bevestigt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft gereageerd op de argumenten van eiser en dat er geen aanleiding is om af te wijken van de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.