ECLI:NL:RBDHA:2025:5654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL25.6828 +30
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 1 april 2025, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 6 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en legt uit dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen.

De rechtbank wijst erop dat de eisers in november 2022 asielaanvragen in Nederland hebben ingediend, maar dat uit Eurodac blijkt dat zij eerder in Bulgarije asiel hebben aangevraagd. Nederland heeft op 18 januari 2023 een verzoek tot terugname bij Bulgarije ingediend, dat op 31 januari 2023 is geaccepteerd. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om een nieuw voornemen uit te brengen na de vernietiging van eerdere besluiten, omdat de omstandigheden niet wezenlijk waren veranderd. De rechtbank oordeelt verder dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de zorgen over de opvang en asielprocedures in Bulgarije. De rechtbank stelt vast dat de problemen in Bulgarije niet leiden tot schendingen van de mensenrechten die de overdracht aan Bulgarije zouden uitsluiten.

Eisers hebben ook aangevoerd dat hun trauma's en de aanwezigheid van familie in Nederland aanleiding moeten zijn voor de minister om de aanvragen in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun claims over trauma en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank bevestigt dat de beroepen ongegrond zijn en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6828 en NL25.6830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2025 in de zaak tussen

[eiser 1], v-nummer: [nummer 1], eiser 1

en

[eiser 2], v-nummer: [nummer 2], eiser 2

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvraag. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 6 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor behandeling van de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond van de zaken
4. Eisers hebben elk op 26 november 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 10 oktober 2022 in Bulgarije asielaanvragen hebben ingediend. Nederland heeft daarom op 18 januari 2023 de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Op 31 januari 2023 zijn de autoriteiten van Bulgarije hiermee akkoord gegaan.
4.1.
Bij besluiten van 5 april 2023 heeft de minister de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. Tegen deze besluiten hebben eisers op 6 april 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 22 mei 2023 heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, de beroepen gegrond verklaard, omdat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. De minister heeft daarom op 6 februari 2025 nieuwe besluiten genomen.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Is er sprake van een geldig claimakkoord?
6. Eisers voeren aan dat de minister, na vernietiging van de eerdere bestreden besluiten, geen nieuw voornemen heeft uitgebracht. Daarmee is ook het claimakkoord vernietigd en had de minister een nieuwe claim bij de Bulgaarse autoriteiten moeten leggen.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. In artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 staat dat een nieuw voornemen wordt uitgebracht, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden of wanneer sprake is van feiten en omstandigheden die al bekend waren maar die naar aanleiding van de zienswijze anders worden beoordeeld of gewogen, en de minister voornemens blijft de aanvraag af te wijzen. Deze situatie doet zich in het geval van eiser niet voor. Dat de rechtbank bij uitspraak van 22 mei 2023 de minister heeft opgedragen nader te motiveren waarom geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening is geen feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 3.119 van het Vb 2000. De minister hoefde daarom geen nieuw voornemen uit te brengen. Verder raakt de vernietiging van het eerdere besluit niet de geldigheid van het tussen Nederland en Bulgarije tot stand gekomen claimakkoord. Eiser heeft deze stelling ook niet nader onderbouwd.
Mocht de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije?
7. Eisers betogen dat de minister voorbij gaat aan de landeninformatie, zoals het AIDA-rapport van 18 maart 2023, waaruit een aanzienlijke toename van pushbacks blijkt en dus relevant is voor Dublinterugkeerders. Daarnaast voeren eisers aan dat in de gehele besluitvorming onvoldoende rekening wordt gehouden met de huidige stand van zaken in de jurisprudentie ten aanzien van de beoordeling of overdracht aan Bulgarije niet op gespannen voet komt te staan met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hiervoor verwijzen eisers naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 18 maart 2025 [3] . In de aanvullende gronden wijzen eisers nog op het rapport van Matteo van 29 januari 2024, waaruit volgt dat aan alleenstaande mannen geen opvang wordt geboden en er geen effectief rechtsmiddel is tegen weigering van opvang. Dat volgt ook uit de mailwisseling tussen de gemachtigde van eisers en advocaat [naam] van het Refugees and Migrants Legal Protection Programme Bulgarian Helsinki Committee van 25 en 26 maart 2025.
7.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel houdt in dat de minister erop mag vertrouwen dat lidstaten van de Europese Unie vreemdelingen in overeenstemming met het EVRM [4] , het Vluchtelingenverdrag [5] en het recht van de Europese Unie zal behandelen. Het is in beginsel aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister ten aanzien van Bulgarije nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De problemen die zich in Bulgarije voordoen in de opvangvoorzieningen en de asielprocedure leiden niet tot schendingen van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest [6] die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid halen zoals gedefinieerd in het arrest Jawo [7] . De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in haar uitspraken van
6 augustus 2023 [8] , 22 maart 2024 [9] , 27 juni 2024 [10] en 15 oktober 2024 [11] bevestigd. In deze uitspraken van de Afdeling wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. Daarbij heeft de Afdeling het AIDA-rapport over 2023 en de situatie in de Bulgaarse opvangfaciliteiten betrokken. De theoretische mogelijkheid dat een gerechtelijke procedure kan worden stopgezet, omdat de vreemdeling niet kan bewijzen dat aan hem mondeling de toegang tot de opvang is geweigerd, is daarvoor naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende. [12] Niet is gebleken dat een rechtsmiddel tegen de weigering van opvang niet effectief is. Eisers hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat zij niet of niet op effectieve wijze kunnen klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij inspanningen hebben verricht om hun klachten kenbaar te maken en eisers hebben niet onderbouwd dat zij hiertoe geen mogelijkheid hebben. Daar komt bij dat Bulgarije het terugnameverzoek heeft geaccepteerd en hiermee garandeert dat de asielaanvragen van eisers (weer) in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 18 maart 2025 deed de situatie zich voor dat de asielaanvraag werd ingetrokken. Dat is in onderhavige procedure niet het geval. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Bulgarije met het aanvaarden van het claimverzoek heeft gegarandeerd eisers asielaanvragen te behandelen met inachtneming van de Europese regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eisers betogen dat de minister hun asielaanvragen in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening vanwege het trauma dat zij hebben opgelopen in Bulgarije. Eisers hebben verklaard dat zij in Bulgarije onder erbarmelijke omstandigheden een maand lang zijn vastgezet door de Bulgaarse autoriteiten, zodat eisers vingerafdrukken zouden afstaan. Eisers werden daar geslagen, kregen weinig te eten en de plek waar zij verbleven was niet hygiënisch. In dit verband verwijzen eisers naar het AIDA-rapport van 11 april 2024 (update 2023) en het verslag van de onderzoekscommissie naar Bulgarije van 30 januari 2024. Ook zijn zij mentaal onder druk gezet door de Bulgaarse autoriteiten die eisers terug zouden sturen naar Syrië, waar eisers traumatische ervaringen hebben opgedaan. Eisers werden zonder reden door de bewakers geslagen. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat er gezien het tijdsverloop ook aanleiding bestaat voor de minister om de behandeling van hun asielaanvragen aan zich te trekken. Verder voeren eisers aan dat zij drie broers hebben die in Nederland verblijven.
8.1.
Op grond van artikel 17 van de Dublinverordening kan een lidstaat ervoor kiezen om onverplicht de behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken. Het gaat hier om een discretionaire bevoegdheid die veel ruimte geeft aan de minister. Uitgaande van de terughoudende toetsing is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van overdracht aan Bulgarije vanwege onevenredige hardheid. Daartoe overweegt de rechtbank dat de minister allereerst heeft mogen tegenwerpen dat eisers met betrekking tot de gestelde trauma en de broers die in Nederland verblijven er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden. De stelling van eisers dat zij zijn getraumatiseerd is onvoldoende om te spreken van een bijzondere omstandigheid. Eisers hebben namelijk geen medische documenten overgelegd, waaruit zou blijken dat er sprake is van (ernstige) psychische gevolgen van hun ervaringen in Bulgarije. Ook zijn geen medische documenten overgelegd om aan te tonen dat zij onder medische behandeling staan. Ten aanzien van de stelling dat eisers zoveel mogelijk bij hun familieleden in Nederland willen verblijven heeft de minister kunnen stellen dat eisers niet hebben aangetoond dat zij in het bijzonder de hulp van hun in Nederland verblijvende (gestelde) broers nodig hebben. Eisers hebben namelijk verklaard dat zij niet bij hun broers in Nederland willen verblijven. Daarnaast stelt de minister dat eisers niet hebben aangetoond dat zij een familieband hebben met hun broers.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL25.9411 en NL25.9412.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.