ECLI:NL:RBDHA:2025:5654
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 1 april 2025, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvragen op 6 februari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 maart 2025 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en legt uit dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen.
De rechtbank wijst erop dat de eisers in november 2022 asielaanvragen in Nederland hebben ingediend, maar dat uit Eurodac blijkt dat zij eerder in Bulgarije asiel hebben aangevraagd. Nederland heeft op 18 januari 2023 een verzoek tot terugname bij Bulgarije ingediend, dat op 31 januari 2023 is geaccepteerd. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om een nieuw voornemen uit te brengen na de vernietiging van eerdere besluiten, omdat de omstandigheden niet wezenlijk waren veranderd. De rechtbank oordeelt verder dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ondanks de zorgen over de opvang en asielprocedures in Bulgarije. De rechtbank stelt vast dat de problemen in Bulgarije niet leiden tot schendingen van de mensenrechten die de overdracht aan Bulgarije zouden uitsluiten.
Eisers hebben ook aangevoerd dat hun trauma's en de aanwezigheid van familie in Nederland aanleiding moeten zijn voor de minister om de aanvragen in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt echter dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van hun claims over trauma en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank bevestigt dat de beroepen ongegrond zijn en dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen in stand blijft.