ECLI:NL:RBDHA:2025:6281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
AWB24/12875 en AWB24/4987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperking verblijf als familie- of gezinslid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [referente]'. De intrekking vond plaats met terugwerkende kracht vanaf 12 september 2018, na een onderzoek naar een vermeende schijnrelatie. Eiser, geboren in 1976 met de Surinaamse nationaliteit, had een verblijfsvergunning die werd ingetrokken op basis van een anonieme tip. De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning op goede gronden is gebeurd, omdat de relatie tussen eiser en referente feitelijk was verbroken op 23 februari 2020. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de intrekking later had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat verweerder geen belangenafweging hoefde te maken. Het beroep wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB24/12875 en AWB24/4987
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [referente] ” en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser met het primaire besluit van 10 september 2020 met terugwerkende kracht vanaf 12 september 2018 ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 juli 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 10 september 2020 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder is bij de intrekking van de aanvraag gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De gemachtigde van verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1976 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiser heeft met ingang van 12 september 2018 een verblijfsvergunning gehad met als verblijfsdoel “verblijf als familie- of gezinslid” bij zijn toenmalige partner, mevrouw [referente] (referente).
2.1.
Verweerder heeft met het primaire besluit de verblijfsvergunning ingetrokken vanaf 12 september 2018, omdat sprake zou zijn van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Naar aanleiding van een anonieme tip over een vermeende schijnrelatie heeft verweerder een onderzoek ingesteld, waarbij de vreemdelingenpolitie op 23 februari 2020 langs is gegaan op het adres van eiser en referente. Verweerder heeft naar aanleiding van het ingestelde bezwaar op 19 februari 2021 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de intrekkingsdatum gewijzigd naar 23 februari 2020. Voor wat betreft het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) ingesteld. De Afdeling heeft het hoger beroep op 30 november 2022 [1] gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2022 [2] vernietigd.
2.2.
Vervolgens heeft verweerder een nieuw bestreden besluit genomen en is bij de intrekkingsdatum van 23 februari 2020 gebleven. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser en referente in ieder geval sinds de adrescontrole op die datum, geen duurzame en exclusieve relatie meer hebben en hierdoor niet (meer) wordt voldaan aan het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning. [3] Daarnaast is de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [4] , omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven of privéleven.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder houdt ten onrechte vast aan de onjuiste intrekkingsdatum van 23 februari 2020 en heeft de reden voor deze datum summier gemotiveerd en alleen op aannames gebaseerd. Eiser heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat de relatie is verbroken in mei 2023 of september 2023. Dit blijkt onder andere uit de overgelegde whatsappgesprekken die doorlopen tot na februari 2020. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waaruit zou blijken dat eiser tussen 23 februari 2020 en 29 oktober 2023 een romantische relatie zou zijn gestart met een andere vrouw, [naam] . Verweerder heeft hiermee niet voldaan aan zijn bewijslast. [5] Tot slot heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, omdat hij geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt in het kader van eisers familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Intrekking van de verblijfsvergunning
5. Tussen partijen is niet in geschil dat de relatie tussen eiser en referente inmiddels is verbroken. De vraag die voorligt is met ingang van welke datum de relatie feitelijk is verbroken. Verweerder stelt dat de relatie met ingang van 23 februari 2020 is verbroken en eiser stelt dat de relatie met ingang van 13 januari 2023, de datum van het huwelijksfeest met de andere vrouw, is verbroken.
5.1.
Volgens artikel 19 van de Vw [6] , in samenhang gelezen met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f van de Vw, kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Aan eiser was een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij referente”. Eén van de voorwaarden voor een verblijfsvergunning onder die beperking is dat er een duurzame en exclusieve relatie als bedoeld in artikel 3.14 van het Vb [7] bestaat. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake als de relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht per 23 februari 2020 heeft kunnen intrekken nu eiser op dat moment niet meer voldeed aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning, omdat de relatie tussen eiser en referente op dat moment feitelijk was verbroken. Dit volgt ten eerste uit de uitspraak van de Afdeling [8] , die de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk heeft vernietigd maar slechts voor zover het ging om de schending van de hoorplicht en niet voor zover het ging over het adresonderzoek en de datum van de verbreking van de relatie. Verder volgt uit het proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie dat eiser zelf heeft verklaard dat er geen sprake meer is van een relatie tussen hem en referente en heeft hij verklaard dat referente een relatie heeft met zijn neef. Tijdens het adresonderzoek is bovendien geconstateerd dat eiser in een andere slaapkamer dan referente sliep en is zijn telefoon en zijn paspoort ook in deze slaapkamer aangetroffen. Ten slotte heeft verweerder mogen concluderen dat uit de drie door eiser in deze procedure overgelegde gedateerde foto’s van na 2020 geen liefdesrelatie kan worden afgeleid. Ook uit de getuigenverklaringen en de whatsappberichten blijkt dit niet. Weliswaar zou hieruit, gelet op de praktische inhoud van deze gesprekken en verklaringen, het samenwonen kunnen worden afgeleid, maar niet het hebben van een relatie die gelijk is te stellen met een huwelijk. Daarbij neemt de rechtbank eveneens in aanmerking dat op 13 januari 2023 een huwelijksfeest van eiser en een andere vrouw heeft plaatsgevonden.
5.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden overwogen dat de intrekkingsdatum 23 februari 2020 moet zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de intrekkingsdatum later moet zijn.
Artikel 8 van het EVRM
6. Het beroep op familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM kan gelet op hetgeen in 5.2. is overwogen niet slagen. Dat sprake zou zijn van meer dan een gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie ten aanzien van zijn familieleden in Nederland is evenmin gebleken. Ten aanzien van het beroep op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder in het bestreden besluit op goede gronden geconcludeerd dat niet is gebleken van substantiële sociale banden met Nederland die maken dat niet van eiser gevergd zou kunnen worden niet meer terug te keren naar Suriname. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser geen familie- en privéleven heeft in Nederland. Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van familie- en privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM, hoefde verweerder ook geen belangenafweging te maken. [9] De rechtbank zal de beroepsgronden ten aanzien van de belangenafweging dan ook niet nader bespreken.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4447.
2.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1292.
3.Artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar een uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1949.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4447.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.