ECLI:NL:RBDHA:2025:6305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL25.14003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie op zijn asielaanvraag van 27 augustus 2022. Eerder had de rechtbank in een andere procedure geoordeeld dat de minister binnen vier weken een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn. De minister heeft echter niet tijdig beslist, wat aanleiding gaf tot het huidige beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn van twee weken op, te rekenen vanaf de bekendmaking van deze uitspraak. Indien de minister deze termijn overschrijdt, is zij opnieuw een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14003

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In een eerdere procedure (NL24.40151) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. De minister moest binnen een termijn van vier weken alsnog een besluit nemen op de asielaanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, zij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
1.1.
Deze uitspraak gaat over het opvolgende beroep dat eiser heeft ingediend, omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 27 augustus 2022.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moet eiser de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat zij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen. [2] Bij een opvolgend beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig. [3]
3. In de uitspraak van 6 december 2024 heeft de rechtbank de minister een beslistermijn opgelegd van vier weken. De minister heeft niet binnen deze termijn een besluit op de aanvraag genomen.
4. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
5. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag. [4] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. [5]
6. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden [6] is overschreden een kortere beslistermijn passend is. Als uitgangspunt geldt dat de minister binnen een termijn van acht weken een besluit moet nemen. In dit geval heeft op 25 en 26 juni 2024 een aanvullend gehoor plaatsgevonden. Gelet op het tijdverloop sinds de vorige procedure acht de rechtbank een termijn van twee weken redelijk. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van twee weken een besluit moet nemen, die begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
7. De rechtbank legt alleen een rechterlijke dwangsom op. [7]
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, de minister opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met opnieuw een maximum van € 7.500,-. [8]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister twee weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
10. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om binnen twee weken na de dag van het bekendmaken van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.
4.Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.
8.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.