ECLI:NL:RBDHA:2025:6368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
NL24.44110, NL24.45570 en NL24.2915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor mvv en verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank Den Haag over het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de verzoeken om een voorlopige voorziening. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 4 januari 2024, en het bezwaar daartegen werd op 5 november 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers aanwezig was, maar de verweerder afwezig was.

Eisers, bestaande uit meerdere personen met de Turkse nationaliteit, hebben een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun broer, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk hard is. De rechtbank concludeert dat eisers geen bijzondere feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigen.

Daarnaast wordt de hoorplicht in bezwaar besproken. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eisers te horen, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.44110, NL24.45570 en NL24.2915
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 15 april 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser/verzoeker 1,

[eiseres 1] ,V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres/verzoekster 1
en hun minderjarige kinderen
[eiser 2] ,V-nummer: [v-nummer 3] , eiser/verzoeker 2,
[eiseres 2] ,V-nummer: [v-nummer 4] , eiseres/verzoekster 2 en
[eiser 3] ,V-nummer: [v-nummer 5] , eiser/verzoeker 3
hierna tezamen aangeduid als eisers
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. Y. van der Lei).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag voor een mvv [1] . Ook wordt uitspraak gedaan op de verzoeken om een voorlopige voorziening van eisers.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 november 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en de verzoeken om een voorlopige voorziening op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eisers deelgenomen. Verweerder was met voorafgaande kennisgeving afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] 1982, eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 2] 1982, eiser 2 is geboren op [geboortedatum 3] 2017, eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 4] 2016 en eiser 3 is geboren op [geboortedatum 5] 2011. Eisers hebben allen de Turkse nationaliteit. Eisers hebben op 17 juli 2023 een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent). Referent is de broer van eiser 1 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eisers niet beschikken over een mvv en omdat zij niet in aanmerking komen voor vrijstelling daarvan op grond van artikel 8 van het EVRM [2] . Er is geen sprake van familieleven tussen eisers en referent en geen privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Ook worden eisers niet vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, nu zij geen omstandigheden hebben aangevoerd die daartoe aanleiding geven.
Wat vinden eisers?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Eisers menen vrijgesteld te moeten worden van het mvv-vereiste, nu uitzetting van eisers in strijd is met artikel 8 van het EVRM. In de belangenafweging moet voor eisers in het voordeel wegen dat zij na de aardbeving in Turkije naar Nederland zijn gekomen met een visum kort verblijf en van illegaal verblijf geen sprake is. Daarnaast onderhoudt referent eisers op financieel gebied. Verder doen eisers een beroep op de hardheidsclausule, nu de minderjarige kinderen in Nederland naar school gaan en zij gevormd zijn door de aardbeving in Turkije. In dat kader heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht welke schade bij de kinderen kan optreden bij een gedwongen terugkeer naar Turkije. Tot slot betogen eisers, onder verwijzing naar verschillende uitspraken [3] , dat verweerder de hoorplicht in bezwaar heeft geschonden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij af heeft gezien van het horen in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
6. In geschil is of tussen eisers en referent sprake is van familieleven en of uitzetting van eisers in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat tussen eisers en referent geen sprake is van familieleven en dat tussen eiser 1 en referent geen hechte persoonlijke banden bestaan. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen vinden dat eisers op geen enkele manier hebben onderbouwd dat sprake is van familieleven en zij bovendien geen nieuwe feiten en of omstandigheden hebben aangevoerd die leiden tot een ander oordeel. Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM, hoefde verweerder ook geen belangenafweging te maken. Dit volgt uit een uitspraak van de hoogste bestuursrechter. [4] De rechtbank zal de beroepsgronden ten aanzien van de belangenafweging dan ook niet nader bespreken.
Hardheidsclausule
7. Verder is in geschil of eisers een geslaagd beroep hebben gedaan op de hardheidsclausule. [5] Uit vaste rechtspraak [6] van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de toepassing van de hardheidsclausule een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de toepassing van de hardheidsclausule beperkt blijft tot zeer uitzonderlijke individuele gevallen die bij de totstandkoming van de wet- en regelgeving [7] door de wetgever niet zijn voorzien. Het is aan de vreemdeling die feiten en omstandigheden waaruit volgt dat van een zodanig geval sprake is aan te voeren en zo nodig te staven. De weigering om toepassing te geven aan de hardheidsclausule zal de toetsing in rechte slechts niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat tegenwerping van het mvv-vereiste niet onredelijk hard is voor eisers. Dat eisers Nederland legaal zijn ingereisd, dat de minderjarige kinderen in Nederland naar school gaan, zij inmiddels gevormd zijn door Nederland en mogelijk schade zullen ondervinden bij een terugkeer naar Turkije, levert geen zeer uitzonderlijk individueel geval op als hiervoor bedoeld. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers hiermee geen bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden hebben aangevoerd die maken dat het onevenredig bezwarend zou zijn om in deze zaak vast te houden aan het mvv-vereiste en dit getuigt niet van onredelijke hardheid. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt daarom niet.
Hoorplicht
8. Ten slotte is in geschil of verweerder heeft kunnen afzien van het horen in bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet had hoeven horen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. [8] Gelet op de motivering van het besluit en op hetgeen door eisers is aangevoerd in de bezwaarfase, heeft verweerder kunnen vaststellen dat er redelijkerwijs geen twijfel bestond dat het bezwaar ongegrond was. Eisers hebben in hun bezwaarschrift slechts een herhaling van zetten gegeven en hebben hun bezwaar niet nader onderbouwd. Ook heeft de gemachtigde van eisers in bezwaar niet verduidelijkt wat eisers bij een eventueel nader gehoor nog hadden willen toelichten. Verweerder heeft daarom van het horen in de bezwaarfase mogen afzien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.
10. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit. [9]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Eiseres wijst op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 27 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2699, een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744, een uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, r.o. 4.1 en 5.
5.Zoals volgt uit artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
6.Uitspraak van de Afdeling van 13 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3346.
7.Artikel 17, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.71, tweede lid van het Vb.
8.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
9.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).