Uitspraak
[eiser 1] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser/verzoeker 1,
[eiser 2] ,V-nummer: [v-nummer 3] , eiser/verzoeker 2,
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak oordeelt de rechtbank Den Haag over het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de verzoeken om een voorlopige voorziening. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie op 4 januari 2024, en het bezwaar daartegen werd op 5 november 2024 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 4 maart 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers aanwezig was, maar de verweerder afwezig was.
Eisers, bestaande uit meerdere personen met de Turkse nationaliteit, hebben een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun broer, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat de afwijzing van de aanvraag niet onredelijk hard is. De rechtbank concludeert dat eisers geen bijzondere feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigen.
Daarnaast wordt de hoorplicht in bezwaar besproken. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht was om eisers te horen, omdat er geen twijfel bestond over de ongegrondheid van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de verzoeken om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, waardoor het bestreden besluit in stand blijft.