ECLI:NL:RBDHA:2025:6472
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige door de minister van Asiel en Migratie
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Turkse onderdaan, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor arbeid als zelfstandige. Eiser diende zijn aanvraag in op 26 september 2024, maar de minister van Asiel en Migratie wees deze af op 12 november 2024, omdat eiser niet in het bezit was van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet van het mvv-vereiste werd vrijgesteld. Na bezwaar bleef de minister bij zijn afwijzing, wat leidde tot het beroep van eiser.
De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden. De kern van de zaak is of de minister het mvv-vereiste kan tegenwerpen aan eiser. Eiser betoogt dat dit in strijd is met het Turks associatierecht. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin het mvv-vereiste als afwijzingsgrond voor Turkse onderdanen ongegrond werd verklaard. De rechtbank concludeert dat de gronden van eiser identiek zijn aan die in eerdere procedures en komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning in stand blijft. De minister is niet verplicht de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter G.A. van der Straaten en griffier S.J.B. ter Beke, en is openbaar gemaakt.