ECLI:NL:RBDHA:2025:6619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
NL25.4361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 april 2025, wordt het beroep van eisers, een Libanese moeder en haar minderjarige kinderen van Nigeriaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 28 januari 2025 besloten de aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 7 april 2025 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek tot overname aan Frankrijk gedaan, dat is aanvaard. Eisers hebben betoogd dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met hun persoonlijke omstandigheden, waaronder de vrees van eiseres voor haar ex-man in Frankrijk. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft waarom er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat de minister mag uitgaan van de veronderstelling dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt.

Daarnaast wordt ingegaan op de vraag of de minderjarige kinderen van eiseres gehoord hadden moeten worden. De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar oudste zoon al gehoord zijn en dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de overige kinderen niet gehoord zijn. De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen niet geschaad zijn door het ontbreken van hun verklaringen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eisers geen recht hebben op een verblijfsvergunning en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Libanese nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam 2] ,

geboren op [geboortedatum 5] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 2]
[naam 3],
geboren op [geboortedatum 3] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3]
[naam 4],
geboren op [geboortedatum 4] ,
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 4]
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met het bestreden besluit van 28 januari 2025 niet in behandeling genomen op grond dat Frankrijk hiervoor verantwoordelijk is.
1.1.
Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Zorgvuldigheid voornemen
5. Eisers betogen dat de minister een standaard voornemen heeft uitgebracht. Zo staat daarin niets over de gezinssituatie van eiseres, dan wel over haar problemen met haar ex-man en hetgeen is verklaard over zijn connecties in Frankrijk. Dit is onzorgvuldig en in strijd met de wet.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat het voornemen dient als aankondiging van wat de minister van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers en de voorgenomen overdracht aan de Franse autoriteiten. Verder verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 23 november 2023 [4] , die op 22 juli 2024 [5] is bevestigd. In die uitspraken heeft de Afdeling bepaald dat de minister in het voornemen in elk geval alle voor zijn standpunt dragende overwegingen moet opnemen. Het is dan niet onzorgvuldig als de minister vervolgens pas in het bestreden besluit gedetailleerd ingaat op hetgeen door eisers in hun persoonlijke verklaringen en eventuele zienswijze naar voren is gebracht. De rechtbank stelt vast dat de minister in de voornemens van 25 september 2024 voldoende duidelijk uiteen heeft gezet dat, en op grond van welke redenen, Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. Daarin staat ook dat het aan eisers is om bijzondere individuele omstandigheden naar voren te brengen waaruit blijkt dat overdracht van eisers leidt tot onevenredige hardheid en dat dit in het geval van eisers niet is gebleken. Hoewel de verklaringen van eisers niet kenbaar zijn betrokken in de voornemens, hebben eisers door de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze wel de kans gekregen om te reageren op de voornemens en naar voren te brengen waarom hun persoonlijke omstandigheden maken dat er van een overdracht moet worden afgezien. De minister is in het bestreden besluit ingegaan op de door eisers aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat geen rechtsregel of wet zich ertegen verzet dat een voornemen wordt uitgebracht terwijl er op dat moment nog geen sprake is van een claimakkoord. Een voornemen is namelijk een voorbereidende handeling en nog geen daadwerkelijk besluit. Ook de Dublinverordening vereist niet dat een claimverzoek al is geaccordeerd ten tijde van het uitbrengen van het voornemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In de beroepsgronden betogen eisers dat er in Frankrijk problemen zijn omtrent opvang en toegang tot medische voorzieningen en verwijzen daartoe naar het AIDA-rapport (2023-update) van 24 mei 2024.
6.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat door eisers niet wordt betwist dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielprocedure.
6.2.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. [6] Het is daarom aan eisers om het vermoeden dat Frankrijk niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen, dan moeten die aanknopingspunten een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het beroep van artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest te vallen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het hiervoor onder 6. genoemde AIDA-rapport van 24 mei 2024 is door de Afdeling reeds betrokken in de uitspraak van 30 augustus 2024 [8] en heeft niet tot het oordeel geleid dat in Frankrijk sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen. Eisers hebben daarnaast geen andere concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit blijkt dat zij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang dan wel medische voorzieningen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eisers betogen - samengevat - als volgt. Eiseres vreest dat zij en haar kinderen in Frankrijk door haar ex-man (die ook de vader van haar kinderen is) zullen worden gevonden en dat dit tot een onmenselijke behandeling zal leiden. In een handgeschreven brief van eiseres heeft zij haar vrees en gebeurtenissen in Nigeria en Frankrijk toegelicht. Ook zijn daarbij foto’s toegevoegd van de verwondingen die haar ex-man bij haar zoons heeft toegebracht. De enkele overweging van de minister dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is dan ook onvoldoende. Juist omdat haar ex-partner door zijn netwerk te weten zal komen dat eiseres zich in Frankrijk bevindt, gelet op eerdere ervaringen in januari 2024, kan de minister zonder nadere toelichting evenmin het standpunt innemen dat die ervaringen onvoldoende zijn voor de vrees dat eiseres opnieuw door het ex-partner zal worden gevonden in Frankrijk. Eiseres meent dat het van onredelijke en onmenselijke hardheid getuigt om haar en de kinderen in die situatie te dwingen. Deze bijzondere, individuele omstandigheden zijn niet of onvoldoende gemotiveerd terzijde geschoven.
7.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening heeft de minister een discretionaire bevoegdheid. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. De minister maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid. [9] Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om deze hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aanvragen van eisers onverplicht in behandeling te nemen. Niet is gebleken van bijzondere en individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Frankrijk van een zodanige onevenredige hardheid getuigt, waardoor de minister de asielverzoeken van eisers aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De stelling van eiseres dat zij en haar minderjarige kinderen vrezen in Frankrijk door haar ex-man gevonden zullen worden om hen terug te laten brengen naar Nigeria, dan wel om hun iets aan zal doen, heeft de minister daartoe onvoldoende mogen achten. Van eiseres mag worden verwacht dat zij zich bij problemen met haar ex-partner wendt tot de (hogere) Franse autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Niet is gebleken dat voornoemde autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen. Daarnaast heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Nederland voor hun het meest aangewezen land is om medische behandeling te krijgen. Evenmin is gebleken dat sprake is van zorg die voor eisers in Frankrijk niet aanwezig dan wel niet toegankelijk is.
De belangen en het horen van de minderjarige kinderen
8. Eisers betogen dat de minister ervoor heeft gekozen om de minderjarige kinderen van eiseres niet te horen. Unierechtelijke en internationale bepalingen regelen het recht van een kind om te worden gehoord en zijn mening te geven alsmede de plicht van lidstaten om de belangen van het kind voorop te stellen bij alle beslissingen dat zij nemen.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres en haar minderjarige zoon ( [naam 2] , die op dat moment 16 jaar oud was) op 15 september 2024 zijn gehoord. Eiseres heeft verklaard dat zij en haar minderjarige kinderen vrezen in Frankrijk gevonden te zullen worden door mensen die wraak willen nemen op haar ex-man, die een invloedrijke militair en moordenaar is. Verder vreest eiseres dat zij en haar kinderen in Frankrijk ook door haar ex-man, via zijn netwerk, gevonden zullen worden met alle gevolgen van dien. [naam 2] heeft tijdens het gehoor verklaard dat Frankrijk voor het gezin niet veilig is vanwege de daden van zijn vader en ook dat Frankrijk geen goede omgeving is om kinderen te laten opgroeien. Nu eiseres en haar minderjarige zoon, mede namens het hele gezin, hun belangen naar voren hebben gebracht, waarop de minister in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan, is de rechtbank van oordeel dat de minister geen aanleiding heeft hoeven te zien om ook de overige twee (nog jonger in leeftijd zijnde) minderjarige kinderen te horen. Bovendien is niet concreet gemaakt welke belangen door het ontbreken van de verklaringen van beide kinderen geschaad zouden zijn. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en geen vergoeding krijgen van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.4362.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraak van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863 en de uitspraak van 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
7.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.