Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het besluit
3. Een eerder ingediend beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser is door deze rechtbank en zittingsplaats op 19 januari 2023 gegrond verklaard.1 Hierbij is het eerder door de minister genomen besluit2 op de asielaanvraag van eiser vernietigd, maar alleen voor zover daarin een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van het buitenschuldbeleid amv is afgewezen en een terugkeerbesluit is genomen. Het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de asielaanvraag van eiser is wel in stand gelaten. De rechtbank stelt daarom vast dat de afwijzing van de aanvraag voor zover deze betrekking heeft op het verzoek om internationale bescherming niet meer aan de orde is. Die staat in rechte vast. Ter beoordeling ligt dan ook enkel nog het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid amv voor. Ter zitting hebben partijen bevestigd dat het geschil zich hiertoe beperkt.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft geoordeeld dat eiser niet (met terugwerkende kracht) in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid amv. Eiser is inmiddels meerderjarig geworden en adequate opvang kon niet gedurende de minderjarigheid van eiser worden vastgesteld. De minister overweegt dat dit komt doordat het gelet op adviezen van Medifirst niet mogelijk was om eiser in persoon te horen over eventuele opvangmogelijkheden in Marokko. De minister heeft daarom bij meerderjarigheid van eiser bezien of eiser alsnog in aanmerking komt voor vergunningverlening. Nu eiser echter na het beantwoorden van schriftelijke vragen onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang is dit niet het geval, aldus de minister. De minister wijst er in dat kader onder meer op dat eiser geen adres- of telefoongegevens van de ooms, bij wie hij eerder in Marokko had verbleven, heeft verstrekt. Dit terwijl eiser bij de beantwoording van de vragen had aangegeven dit na te moeten vragen bij zijn moeder, met wie hij regelmatig telefonisch contact heeft. Deze ooms hebben eerder voor eiser gezorgd en gesteld noch gebleken is dat zij dit niet opnieuw hadden kunnen doen.
Heeft de minister voortvarend gehandeld bij het onderzoek naar adequate opvang?
5. Eiser voert aan dat de minister niet voortvarend heeft gewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang. Ook is er niet door de minister gemotiveerd waarom het onderzoek niet afgerond kon zijn binnen de daartoe gestelde maximale termijn van een jaar. Gelet hierop en onder verwijzing naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)3 is eiser van mening dat hem een vergunning in het kader van het buitenschuldbeleid amv had moeten worden verleend.
6. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het arrest T.Q. van het Hof van Justitie van de Europese Unie4 (HvJ) en de uitspraken van de Afdeling van 8 juni 20225 volgt dat de minister verplicht is om voorafgaand aan het terugsturen van een minderjarige vreemdeling zich ervan te overtuigen dat die minderjarige vreemdeling wordt teruggestuurd naar een familielid, een aangewezen voogd of adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer. Verder volgt uit die uitspraken van de Afdeling dat, op het moment dat een niet-begeleide minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, de minister niet langer is gehouden om te onderzoeken of adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is, mits hij gedurende de minderjarigheid van de vreemdeling voortvarend aan dat onderzoek heeft gewerkt. Het ligt op de weg van de minister om dat in het concrete geval aan te tonen. De minister moet in zijn besluit inzichtelijk maken welke stappen hij in die periode heeft ondernomen en wat de redenen voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang waren. Of de minister voortvarend handelt vergt een casuïstische beoordeling waarbij onder meer vertragende factoren die niet aan de minister kunnen worden toegerekend en de medewerking van de vreemdeling een rol spelen, aldus de Afdeling.
1. Uitspraak van deze rechtbank in de zaak NL22.26206.
4 Arrest van 14 januari 2021, zaak C-441/19.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser op 11 mei 2021 een aanvraag heeft gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Op 30 november 2022 heeft de (rechtsvoorganger van de) minister deze aanvraag afgewezen en geconcludeerd dat er adequate opvang aanwezig is in Marokko in de persoon van de moeder van eiser. De minister is daarbij uitgegaan van de omstandigheid dat de ouders van eiser inmiddels waren gescheiden. Op 19 januari 2023 heeft de rechtbank het beroep van eiser hiertegen gegrond verklaard en geoordeeld dat het onderzoek naar een opvangmogelijkheid in Marokko ontoereikend is geweest. Eiser moet verder worden bevraagd of er moet op een andere manier informatie worden ingewonnen over de vraag of de vader van eiser zich al dan niet bij zijn moeder bevindt en of de opvang bij zijn moeder daarmee adequaat is. Ook de gezondheidssituatie van eiser moet hierbij worden betrokken.
8. Na deze uitspraak heeft de minister, zo blijkt uit het voornemen, op 25 april 2023, 30 mei 2023, 19 september 2023, 13 oktober 2023 en 9 januari 2024 medisch advies ingewonnen om te laten beoordelen of eiser medisch in staat is om gehoord te worden over opvangmogelijkheden in Marokko. Uit deze adviezen blijkt steeds dat eiser ofwel zonder bericht niet was verschenen op het spreekuur ofwel eiser (nog) niet kon worden gehoord. Op 1 februari 2024 heeft de minister uiteindelijk eiser schriftelijke vragen voorgelegd met betrekking tot zijn opvangmogelijkheden in Marokko. Deze heeft eiser bij brief van 11 maart 2024 beantwoord. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat niet eerder voor het stellen van schriftelijke vragen is gekozen omdat het in persoon horen sterk de voorkeur geniet boven het stellen van zakelijke vragen op papier, zeker in het geval van een kwetsbare minderjarige. Ook heeft de minister hierbij laten meewegen dat de artsen steeds verzochten om eiser na een bepaalde termijn (1 à 3 maanden) opnieuw te zien waardoor bij de minister de hoop bleef bestaan dat eiser alsnog in persoon gehoord kon worden. De minister heeft steeds na (ongeveer) de door Medifirst geadviseerde termijn opnieuw een medisch onderzoek laten doen. Verder heeft DT&V in die periode nader onderzoek gedaan door meerdere keren (vergeefs) te proberen telefonisch contact op te nemen met de ouders van eiser. Ook is er een gesprek gevoerd met de voogd van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de minister hiermee voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke stappen zijn ondernomen en wat de redenen zijn geweest voor de vertraging van het onderzoek naar adequate opvang. Deze zijn gelegen in de medische situatie van eiser waardoor horen steeds niet mogelijk is gebleken. Tot de meerderjarigheid van eiser is er geen positief hooradvies uitgebracht door Medifirst. Dit is een omstandigheid die niet aan de minister kan worden toegerekend. Hierbij acht de rechtbank het gelet op de uitleg van de minister niet onbegrijpelijk dat de insteek steeds is gebleven om eiser in persoon te horen. De minister heeft daarom, onder de gegeven omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank voortvarend gehandeld en dit op voldoende wijze inzichtelijk gemaakt. Anders dan eiser betoogt, wordt door de Afdeling in de uitspraak van 8 juni 2022 geen maximumtermijn van één jaar aan het onderzoek naar adequate opvang verbonden. Door de Afdeling wordt in dit verband juist benoemd dat deze termijn per situatie kan verschillen waarbij de minister wel gehouden is om voortvarend te handelen.6 De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Heeft eiser voldoende meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang?
9. Eiser stelt dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang. Eiser verwijst hierbij naar de nota van DT&V van 8 februari 2024 waarin wordt geconcludeerd dat het onderzoek naar adequate opvang niet binnen de gestelde onderzoekstermijn kon worden vastgesteld maar dat dit evident niet te wijten valt aan een gebrek aan medewerking van eiser. Verder is eiser van mening dat de later verkregen gegevens uit het schriftelijke gehoor niet tegen hem kunnen worden gebruikt. Een schriftelijk gehoor is niet gelijk te stellen met een gehoor in persoon en eiser heeft psychische beperkingen om bepaalde onderwerpen te bespreken.
10. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat, anders dan uit het bestreden besluit zou kunnen worden afgeleid, aan eiser niet wordt tegengeworpen dat hij gedurende zijn minderjarigheid onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang. Eiser kon immers niet worden gehoord wegens medische omstandigheden, hetgeen hem niet is toe te rekenen. Bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd was hierom nog niet vastgesteld of adequate opvang aanwezig is in Marokko terwijl dit niet aan eiser te wijten was. Daarom heeft de minister bij de meerderjarigheid van eiser beoordeeld of en zo ja, op welke wijze aan eiser een verblijfsrecht volgens het amv-buitenschuldbeleid zou zijn toegekomen en wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van de meerderjarigheid7. De minister heeft vervolgens op grond van de antwoorden van eiser op de schriftelijke vragen geconcludeerd dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang en dat hij daarom niet (met terugwerkende kracht) in aanmerking komt voor vergunningverlening.
11. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de minister hiermee niet in lijn met eerdergenoemde jurisprudentie van de Afdeling over het toetsingskader in zaken van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen heeft gehandeld. De stelling van eiser dat uit die jurisprudentie volgt dat bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd ofwel adequate opvang moet zijn vastgesteld ofwel een vergunning dient te worden verleend8, leest de rechtbank hierin niet terug. De rechtbank is van oordeel dat de minister op grond van de reactie van eiser op de schriftelijk aan hem gestelde vragen niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar adequate opvang in Marokko. Eiser heeft in zijn antwoorden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud aangegeven dat hij voor wat betreft de adres- en telefoongegevens van zijn ooms navraag moet doen bij zijn moeder. Nu hij regelmatig contact onderhoudt met zijn moeder en dit basale informatie betreft, valt niet in te zien waarom hij vervolgens heeft nagelaten de gevraagde gegevens te verschaffen. De medische problematiek van eiser leidt hierbij niet tot een ander oordeel. Hierbij wijst de rechtbank erop dat deze informatie geen betrekking heeft op de vader van eiser, met wie hij zeer moeizame relatie onderhoudt. Hierom valt niet in te zien waarom van eiser niet verlangd zou kunnen worden dat hij de gevraagde basale informatie verstrekt. Nu eiser niet met medische stukken heeft onderbouwd dat dit medisch gezien niet van hem kan worden verlangd, slaagt de beroepsgrond niet.
12. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij de beroepsgrond die betrekking heeft op adequate opvang bij zijn moeder, niet langer handhaaft. Dit nadat de minister had bevestigd eiser hieromtrent geen verwijt te maken.
13. Eiser heeft op de zitting de rechtbank verzocht om prejudiciële vragen aan het HvJ te stellen om duidelijkheid te verkrijgen over een eventuele maximale termijn tussen het moment dat een vreemdeling illegaal wordt en het moment dat een terugkeerbesluit moet zijn genomen. De rechtbank stelt echter vast dat, hoewel er wel een voornemen hiertoe was, in het bestreden besluit door de minister geen terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd. Reeds hierom bestaat geen aanleiding te voldoen aan dit verzoek van eiser.